© Klaas Verdu

Interview

Dirk Somers: “Ik hou van de schizofrenie van ons vak”

Arnaud Tandt • 13 februari 2018

Bovenbouw Architectuur bouwde in het Gentse STAM een gigantische maquette voor de tentoonstelling ‘Stad en Universiteit’. Met schijnbaar gemak worden verschillende periodes tot één geheel gesmeed, mét een postmoderne knipoog. Je zou het als een metafoor voor hun architecturaal oeuvre kunnen zien.

Onze eerste, toevallige ontmoeting met Dirk Somers van Bovenbouw Architectuur dateert uit de zomer van 2012, toen we elkaar aantroffen tijdens een privébezoek aan Sou Fujimoto’s House NA in Tokio. Daarop trokken we samen naar Kanazawa, waar we het prachtige Hiroshi Senju Museum ontdekten én hij op de fietstocht erheen plots Double Chimney van Atelier Bow-Wow herkende.

 

Ruim vijf jaar later zitten we in de eet- en vergaderplek bij Bovenbouw op het Antwerpse Eilandje. De kantoren liggen op de twee hoger gelegen verdiepingen. Het gelijkvloers van deze voormalige rederij herbergde ooit een boot en is nu in drie ruimtes opgedeeld. Tussen een kantoor aan de voorzijde en een maquettelokaal achteraan bevindt zich de interviewruimte, waar faiencetegels nog aan het verleden herinneren. “Het is hier nog allemaal een beetje te afwasbaar voor een kantoor,” aldus Dirk Somers.

 

Op jullie website staat: “Bovenbouw bouwt relevante gebouwen die de juiste dingen vertellen over de stad. Bovenbouw maakt zo architectuur die zichzelf is, wars van het krampachtig verlangen avant-garde te zijn.”

Dirk Somers: “Ik vind de stad als criterium voor architectuur wel essentieel. Sommige gebouwen kunnen echt geweldig, indrukwekkend en vernieuwend zijn, maar creëren daarom nog geen goede stedelijkheid. Ik ben groot geworden op het moment dat Rem Koolhaas Euralille bouwde. Dat was toen erg hot, maar het is geen plek die mensen in hun hart hebben gesloten. Wat avant-garde betreft: voor ons gaat het niet om wat in de mode is of aan het verwachtingspatroon voldoet, maar om wat op de rand van het toelaatbare – of soms het smaakvolle – zit: een zoektocht naar de perifere gebieden van ons vak. Veel van mijn energie komt uit fascinaties voor gebouwen uit het verleden: soms het nabije, heel vaak het verre verleden.”

 

In een tekst in Autonomous Architecture in Flanders bespreek je hoe groot de invloed van Robert Venturi was op de Belgische architectuurcultuur. Grijp je voor jouw architectuur ook terug naar Venturi?

Dirk Somers: “Sowieso naar het postmodernisme. Ik ben dan wel afgestudeerd in het Euralilletijdperk, maar als leerling op het college ben ik mezelf beginnen marineren in het postmodernisme en daar is wat van blijven plakken. In de bibliotheek van het college hadden ze twee architectuurboeken: een algemeen architectuuroverzicht en The Language of Post-modern Architecture van Charles Jencks. Toen ik mijn architectuurstudies aanvatte, dacht ik echt dat Graves, Venturi en Charles Moore superhot waren. In mijn eerste jaar architectuur zorgde die mindset wel voor problemen. Het vormde immers geen goede match met het minimalisme dat toen door Vlaanderen raasde.”

 

Je hebt geluk: het postmodernisme is helemaal terug.

Dirk Somers: “Het postmodernisme is ook weer niet zo zichtbaar in wat we doen. Het gaat bij ons – intellectueel gesproken – ook over de continuïteit in de architectuur, het diachronische om het met een mooi woord te zeggen. Het idee dat het niet over een breuk gaat, maar over verbindingen. Dat is voor ons altijd een gegeven geweest, net als high-low. Ik hou ook van die schizofrenie van ons vak. Ik had het daarnet nog over rolstoelen en regenpijpen en nu kom ik gezellig praten over Venturi en het postmodernisme. De gespletenheid is extreem in architectuur, eigen aan ons vak. Dat is maar één aspect van high-low. Tijdens een recente lezing sprak ik over hoe het ontwerp van onze school in Berlaar gegroeid is uit mijn fascinatie voor de Bank of England van John Soane, een laat achttiende-eeuws gebouw. De verwachtingen van de mensen van die school hebben natuurlijk helemaal niets te maken met zulke referenties. Het is in zekere zin totaal absurd, maar dat maakt het net weer zo leuk. Voor mij is dat ook architectuurcultuur: dat wat mensen percipiëren als hedendaags ook resoneert met het verleden. Samen met het postmodernisme is ook de renaissance weer wat meer en vogue. Ik heb lang het gevoel gehad dat ik in mijn generatie een van de weinige mensen was die – ook met studenten – die brug naar het verre verleden probeerde te slaan, nu is dat meer mainstream. Een goede zaak, zou ik zeggen.”

 

Ook jullie maquette in het STAM voor de expo Stad en Universiteit lijkt een postmoderne maquette.

Dirk Somers: “Het refereert aan de maquettes van Julian Opie (hedendaagse Britse kunstenaar die vooral bekend is voor zijn portretten, nvdr) en toch ook weer aan John Soane en de schilderijen van Joseph Gandy, die schitterende beelden heeft gemaakt van allemaal maquettes in het interieur van Soanes huis.”

(lees verder onder de afbeelding)

Maquette, 'Stad en Universiteit', STAM Gent © Filip Dujardin

Het doet ook denken aan Michael Graves’ Portland Building, met die heel vlakke gevel, zwarte ramen…

Dirk Somers: “… heel grafisch. We hebben wel een aantal projecten waarbij we grafiek en tektoniek echt op elkaar betrekken, zoals bij de school in Berlaar. Het is een manier om goedkoop expressie te geven aan een gevel. Als het budget niet toelaat om bijvoorbeeld ramen achter een diepe slag te plaatsen en dus het register waarbinnen je moet werken bestaat uit aluminium ramen achter een halfsteense dagkant, dan moet je op zoek gaan naar welke marge er nog is om te ontwerpen. Gevels worden dan heel grafisch: door een mix van stenen, betonsteen of glazuur groeit er een spel tussen referentie, suggestie en werkelijkheid. Door ornamenten toe te voegen, zoals een witte latei in de gevel in Berlaar, ontstaat er op een goedkope manier complexiteit. Die grafische, vlakke interpretatie van klassieke expressie is misschien wel wat pomo.”

 

“Ik provoceer graag de ‘Zumthorianen’, mensen die monolieten als het enige zuivere en pure beschouwen. Zumthorianen  werken te vaak in pervers dure of moeilijke bouwkundige registers. Ik vind een spouwmuur uiteindelijk iets heel intrigerends omdat je isolatie tussen twee lagen baksteen stopt. Een spouwmuur houdt ietwat krampachtig vast aan het beeld van baksteen terwijl die buitenste baksteenlaag een bekleding uit eender welk materiaal zou kunnen zijn. Bij de spouwmuur is de buitenste bekleding tegelijkertijd bekleding en sublimatie. Als je naar de historische context kijkt, dan kregen gebouwen al sinds de Egyptenaren op hun buitenschil dat soort sublimatie, een soort duurdere versie van wat er binnenin gebeurde. De piramides waren ook een hoop puin binnenin met een nette steense buitenlaag. De spouwmuur situeert zich tussen de vrijblijvendheid van een bekleding en het reactionaire van de monoliet. Die sublimatie vind je terug doorheen de hele geschiedenis van de architectuur en vind ik intellectueel het meest prikkelend.”

 

Het is met die buitenste schil dat het gebouw de communicatie met stad en omgeving aangaat.

Dirk Somers: “Ik hou heel erg van de continuïteit van binnen en buiten omdat je daarmee naar mijn gevoel stedelijkheid ook in het gebouw binnenhaalt. In zekere zin hebben gebouwen aan de binnenkant ook gevels. Ik vind het moeilijk om de gevel te veel los te weken van het ontwerp als een soort autonoom probleem. In ons onderwijs krijgt de gevel nog veel te weinig aandacht. Gevels worden meestal snel ontworpen tijdens de laatste week voor een jury. Dan zit er al een denkfout in het proces.”

 

In de Beaux-Arts leerden studenten dat misschien, maar toen wij studeerden helemaal niet. Daarenboven zie je bijvoorbeeld bij Herzog & de Meuron gevelsystemen waarmee je alles – open of gesloten – oplost en je dus geen gevels meer moet ontwerpen.

Dirk Somers: “De window shuffle, de streepjescodegevels, dat kan je altijd gebruiken - voor kantoren, woningen… Het ziet er ook altijd redelijk uit. Het is even succesvol als de streepjescode. Je ziet het in Amerika, Azië of Afrika. Ik verbied de studenten window shuffles te gebruiken omdat het zo’n generiek en uitgeblust verschijnsel is.”

 

De schijnbare oppervlakkigheid van pomo is misschien wel een manier om terug aan te sluiten bij een oudere traditie; toen gevelontwerp de nodige aandacht kreeg.

Dirk Somers: “Voor mij is de hele tweede helft van de twintigste eeuw een soort van therapeutische periode. Het  begon met Team X die het schematische van CIAM wou doorbreken. Daarna het brutalisme die een materiële restauratie was, als reactie op de witte dozen. En tot slot pomo die het taboe op geschiedenis en het feit dat alles ‘nieuw’ moest zijn in vraag stelde. Al die fasen hebben bijna iets karikaturaals omdat ze iets heel specifieks wilden restaureren of repareren. Ik hou daarom van oudere architectuur waarin al die complexiteiten worden behandeld maar nooit zo overdreven aangezet.”

 

Zowel tijdens de lezing bij de tentoonstelling Pasticcio als in het eerder vermelde boek voer je een pleidooi om de Vlaamse architectuur op te tillen tot een groter verhaal.

Dirk Somers: “Er wordt vaak over de Vlaamse architectuur gezegd dat ze zo mooi, subtiel en bescheiden is, en niet drammerig of aanstellerig. Die typeringen voelen als lieve schouderklopjes, terwijl ik vind dat de Vlaamse architectuur helemaal niet over bescheiden thema’s gaat. Goede Vlaamse architectuur wordt getypeerd door continuïteit en connectie met de stad en een bepaalde doorwrochtheid en complexiteit. Het alledaagse speelt er heel vaak een rol in, niet zozeer omdat dit iets modieus is, maar omdat dit in de genen van architectuur zit en eigenlijk de relatie tussen architectuur en de wereld zo ergens bevestigd. En het is niet iets voor op zondag en hoeft geen tien keer te veel te kosten.”

 

De Vlaamse architectuur is deel van een ruimer geheel.

Dirk Somers: “Ik spreek soms al lachend over de Bruine Banaan, een parafrasering van de Blauwe Banaan waarmee Stefano Boeri het gebied van Londen tot Milaan benoemde dat ’s nachts oplichtte, maar dan steviger, aardser: bruin dus. Het is geen wervende titel – er zit altijd wat zelfspot in alles wat ik zeg. Die Bruine Banaan gaat over een wederzijdse interesse, van Londen, via Vlaanderen, Duitsland, - natuurlijk – Zwitserland tot een deeltje van Noord-Italië. Mijn Bruine Banaan is een fascinatie voor mensen die dezelfde waarden delen en daarin heeft de Vlaamse architectuur echt wel een brede dekking. Het werk van Caruso St John in Londen tot baukuh in Italië is verbonden door een bepaalde continuïteit en geloof in de stedelijke ruimte, altijd op dat grensvlak van inventie en conventie. Dat is eigenlijk wel een groot project, helemaal niet bescheiden in de marge.”

“Buitenlanders zijn bij de hedendaagse Vlaamse architectuur natuurlijk altijd enorm gefascineerd door die ruwe materialiteit, het brutale spel met beton- en snelbouwsteen. Voor mij is dat niet de kern van de zaak, dat neigt teveel naar mode. Die ruwe materialiteit als thema verbind ik wel met een soort high-low culture.”

 

Gezien we elkaar ontmoet hebben in Japan, als laatste vraag: wat haal je uit de Japanse architectuur?

Dirk Somers: “Wat ik heel erg herken in hedendaagse architectuur in Japan is het spel met het triviale, maar dan op een heel extreme manier, een soort radicalisering van het gewone. Wat ontzettend fascineert – wat wij niet zo hebben – is dat zoeken in de diepte. Japan was een totaal gesloten land tot eind negentiende eeuw, waardoor die hele cultuur zo in de diepte is ontwikkeld. Een kopje thee drinken is een ritueel van twee uur geworden, en een houten balk bewerken een ritueel van een maand. Het is een ontzettend fanatieke cultivering en sublimering van het alledaagse. En over de sublimering van het alledaagse hebben we het natuurlijk al gehad in onze eigen context. Dat is in zekere zin ook high-low. Dat iets doodnormaal als een kop thee drinken een uitgesponnen ritueel wordt, vind ik heel architecturaal.”

Brede Shool, Berlaar © Filip Dujardin

Bronnen
  • NAV News 91