Interview

VAi-directeur Sofie De Caigny: “Wij willen de architectuursector sterker op de kaart zetten”

Staf Bellens • 5 juli 2018

Sinds 1 januari staat Sofie De Caigny aan het hoofd van het Vlaams Architectuurinstituut (VAi). Welke ambities koesteren zij en haar team? Welke rol is weggelegd voor het Architectuurarchief Vlaanderen, de nieuwe poot van het VAi? Welke evenementen moeten we zeker in onze agenda noteren? Gewapend met een vragenlijstje trok NAV News naar deSingel, de thuisbasis van het Vlaams Architectuurinstituut.

Klaas Verdru

Het VAi is begonnen als kunstensteunpunt en sinds 2014 erkend als sectorinstituut. Is het verschil meer dan semantisch?

Sofie De Caigny: “Toen het VAi in 2001 werd opgericht, bestonden er geen sectorinstituten. Toenmalig minister van cultuur Bert Anciaux vond dat elke kunstdiscipline een steunpunt moest hebben. Het VAi werd dat voor de sector architectuur. Maar in tegenstelling tot de beeldende kunsten, de podiumkunsten of de muziek is het gros van de architecten geen kunstenaar maar een creatieve ondernemer, voor wie kunstensubsidies niet relevant zijn. Door die mismatch scoorden we minder goed op de criteria waaraan we moesten voldoen voor financiering, met krimpende budgetten als gevolg. Wij hebben van in het begin gewezen op die discrepantie en gesteld dat wij praktiserende architecten willen ondersteunen door publiekswerking, de uitgave van architectuurboeken, het organiseren van discussies over welke architectuur interessante antwoorden geeft op maatschappelijke uitdagingen. Intussen daalde het budget voor onze werking stelselmatig, wat werd geïntensifieerd door het budgettaire kaasschaafbeleid. Christoph Grafe, onze vorige directeur, heeft serieus aan de kar getrokken om uit die impasse te geraken, en in 2014 heeft Joke Schauvliege ons erkend als sectorinstituut.”

 

“Dankzij die wending krijgt ons beleidsplan opnieuw een goede evaluatie. Die positie moeten we nu bestendigen. Dat vereist een goede werking, maar er is meer nodig. We moeten ons als sector zichtbaar maken. Op het ogenblik dat alles wordt beoordeeld, moeten we immers opboksen tegen sterke spelers. Als de theatersector ontevreden is, komt dat dankzij bekende acteurs meteen in de pers. Als architectuursector zijn wij op dat vlak het zwakke broertje in de cultuursector. Om een statement te maken, trekken we daarom de kaart van de maatschappelijke meerwaarde van architectuur. De bouwmeesters en ook  het onderwijs zijn daarin een belangrijke partner. Samen met de studenten voeren architectuuropleidingen ontwerpend onderzoek uit naar mogelijke toekomstscenario’s en naar de punten waar architectuur een meerwaarde kan creëren. Wij kijken dan hoe we dat kunnen vertalen naar het brede publiek. Wij ontwikkelen allerlei formats, gaande van hooggespecialiseerde gesprekken tussen architecten tot laagdrempelige initiatieven waarmee je ruimtelijke thema’s tot bij een breed publiek brengt. Andere belangrijke partners zijn de architecten zelf en de beroepsorganisaties. Voor lokale architectuurorganisaties zoals AR-TUR, Architectuurwijzer, AWB of Archipel vormen wij geen concurrent, maar een speler onder de spelers, met elk hun eigenheid. Verder werken wij samen met andere culturele instellingen om ons ruimtelijke verhaal ook via hen ingang te doen vinden. We zijn betrokken bij  een tentoonstelling over hoogbouw in het STAM in Gent. Met het MAS werken we mee aan een tentoonstelling over grote modernistische stadsuitbreidingen zoals de Linkeroever.”

 

“Tot slot blijven wij onze functie van kunstensteunpunt uitoefenen. Wij organiseren infosessies voor architecten die, los van hun praktijk, een tentoonstelling, een boek of een ander cultureel project willen maken, en helpen hen als ze daarvoor ondersteuning zoeken.”

 

Hoort architectuur eigenlijk wel thuis onder de cultuursector?

Sofie De Caigny: “Een terechte vraag. De Vlaamse Bouwmeester ressorteert voortaan onder de minister-president, waardoor hij veel meer overkoepelend kan denken. Die idee leefde hier ook, maar is wat stilgevallen doordat we, sinds de komst van het Architectuurarchief Vlaanderen, zelf in transitie zitten. De archiefopdracht komt vooral vanuit cultuur, zodat je automatisch naar de minister kijkt die de andere museumcollecties en archiefcollecties in Vlaanderen onder haar bevoegdheid heeft. Maar veel thema’s die we behandelen en bespelen, raken aan andere domeinen. In september organiseren we daarom een workshop met een brede waaier aan debatten, onder andere over de toekomst van sociale huisvesting en de herbestemming van kerken. Onze boodschap aan de volgende minister van Cultuur is dat je, met de inzet en de ondersteuning van het sectorinstituut en de lokale architectuurcentra, vanuit cultuur heel veel gesprekken op gang kunt brengen die een meerwaarde hebben voor andere domeinen. Dankzij hun inbedding zijn lokale organisaties uitstekend geplaatst om bijvoorbeeld een directeur van een sociale huisvestingsmaatschappij, een architectenbureau en onroerend erfgoed samen te brengen. Als sectorinstituut fungeren wij als katalysator. We verzamelen de thema’s die leven, vermijden dat verschillende actoren hetzelfde doen, bekijken wat we samen kunnen doen en wat we van elkaar kunnen leren.”

 

Architectuurarchief Vlaanderen

 

Wat houdt de opdracht van het Architectuurarchief in?

Sofie De Caigny: “Onze opdracht bestaat erin het geheugen van een hele discipline beschikbaar te houden voor onderzoekers en architecten, en het als grondstof te gebruiken voor onze publiekswerking en voor die van anderen. Archieven vormen een uitstekend communicatiemiddel om architectuur uit te leggen aan een breed publiek. Onze centrale databank van alle architectuurarchieven in Vlaanderen en Brussel betekende een grote doorbraak. In tegenstelling tot de ons omringende landen zitten onze architectuurarchieven immers sterk verspreid. Bij Kadoc vind je archieven van architecten die hun opleiding aan Sint-Lucas hadden gevolgd. Het Rijksarchief bewaart archieven van grote bureaus, echte bedrijfsarchieven.  Het Designmuseum Gent heeft onder andere het archief van Geo Henderick en Albert Van huffel. Ook stadsarchieven bevatten soms schatten, bijvoorbeeld over de wederopbouw na de Eerste Wereldoorlog of over de Limburgse mijnarchitecten. De provincie Antwerpen bouwde een grote, geografisch afgebakende archiefcollectie op die de schenkingen van meerdere grote namen herbergt. Al die archieven hebben we geregistreerd in een centrale databank die langs een enkele weg toegankelijk is. Onderzoekers hebben daardoor een duidelijk overzicht, maar zullen zich voor de originele stukken soms nog wel moeten verplaatsen. Sinds 1 januari is het voormalige Architectuurarchief van de Provincie Antwerpen geïntegreerd in de werking van het Vlaams Architectuurinstituut. We bouwen verder op de kennis en de collectie die er gedurende 30 jaar is opgebouwd, maar verruimen de werking tot dé architectuurcollectie voor Vlaanderen en Brussel.”

 

Was er geen weerstand bij die andere spelers?

Sofie De Caigny: “Neen, de stap kwam eerder als geroepen. Door de complexe regelgeving en de digitalisering die – paradoxaal genoeg - aanleiding geeft tot heel veel prints, namen dossiers sinds de jaren 90 enorm in omvang toe. Als wij vroeger de vraag kregen wat iemand met het archief van zijn of haar overleden partner moest aanvangen, stuurden we die persoon door naar het meest geschikte archief. Maar die ontvangende instellingen waren, gezien de almaar groeiende en complexere archieven, steeds minder happig om die in ontvangst te nemen. De digitale problematiek zette de noodzaak van een centrale archiefplek dus op de agenda. Intussen moesten de provincies hun culturele bevoegdheden afstaan ten gevolge van een interne Vlaamse staatshervorming. Om te vermijden dat er een nieuwe, parallelle speler op Vlaams niveau zou komen of dat alles zou worden overgedragen aan de stad, zijn we toen samen met de Antwerpse provinciaal deputé van cultuur naar de minister gestapt. Als professionele maker van tentoonstellingen en publicaties, waren wij het best geplaatst om de collectie van de provincie meer zichtbaar te maken. Ons verhaal was zo logisch dat het van in het begin breed gedragen was.”

 

Hoe verwerft u collecties?

Sofie De Caigny: “Het gaat altijd om schenkingen. Bedoeling is dat wij de grote namen uit de Vlaamse architectuurgolf, die in het vizier lopen van internationale kopers, weten te overhalen om hun archief hier te houden, zodat het beschikbaar blijft voor onderzoek. Internationale partijen zijn dikwijls geïnteresseerd in enkele mooie tekeningen, niet in het volledige archief. Maar aan de hand van een aantal tekeningen kan je de ontwerpmethodiek van een architect niet bestuderen, en toekomstige onderzoekers inzicht bieden in hoe die persoon omging met aannemers, opdrachtgevers of wedstrijden. Ons architectuurarchief daarentegen kan toekomstige onderzoekers een hele brede, holistische kijk bieden.”

 

Kent die zogenaamde Vlaamse golf internationaal zo’n sterke impact?

Sofie De Caigny: “Jazeker. Wat in Vlaanderen gebeurt, wordt nauwgezet gevolgd. Vlaamse architecten verschijnen in toonaangevende tijdschriften als AUA, krijgen monografieën in bekende series, treden op als curator in het Canadian Center for Architecture, het belangrijkste architectuurinstituut ter wereld, zijn ook buiten het Belgische paviljoen pertinent aanwezig op de Architectuurbiënnale van Venetië, figureerden vorig jaar op de grote architectuurbiënnale van Chicago en geven les aan vooraanstaande buitenlandse instellingen. Uit de inzendingen voor ons architectuurjaarboek blijkt dat interessante buitenlandse architecten graag naar Vlaanderen komen, onder meer omdat de Vlaamse Bouwmeester nog kan wegen op kwaliteit, terwijl elders de markt voor overheidsopdrachten op slot gaat voor jonge architecten omwille van de portfoliovereisten. Hier kan kwaliteit nog worden meegenomen en durft een opdrachtgever nog risico te nemen bij de keuze van een architect. Maandelijks krijgen we uit Zwitserland, Duitsland, Japan en andere landen ook vragen van groepen die hier een architectuurreis willen organiseren.”

 

Stynenjaar

 

Waar zet u verder op in met het VAi?

Sofie De Caigny: “De voorbije jaren hebben we veel aandacht besteed aan de architectuur als discipline op zich. Nu willen we de maatschappelijke betekenis van architectuur in de verf zetten. Als culturele speler kunnen wij een belangrijke bijdrage leveren om van het belangrijke discours van Leo Van Broeck over verdichting en de noodzaak om anders naar ruimte te kijken, een door een breed publiek gedragen verhaal te maken. Wij maken bijvoorbeeld met Dimitri Leue een theatervoorstelling over deze thema’s, omdat hij een publiek kan bereiken dat voor ons moeilijk toegankelijk is.”

 

“Als instituut zijn wij mee gegroeid met de huidige lichting talentvolle architecten, die nagenoeg allemaal ooit in onze reeks 35m³ Jonge Architectuur hebben gezeten. Nu willen wij investeren in een volgende generatie. Daarvoor zoeken we een gepaste format. Die taak ligt in handen van twee jonge architecten die we pas hebben aangeworven. Zij detecteren het talent waarop ik, samen met hen en Bart Tritsmans, de hoofdcurator, uiteindelijk de afwegingen maak.”

 

“Belangrijk wordt verder het Stynenjaar dat wij in het najaar organiseren. Waarom kiezen we voor Léon Stynen? Omdat zijn impact enorm is. Hij heeft een indrukwekkend patrimonium gebouwd, waaronder deSingel waar wij kantoor houden. Hij speelde een vooraanstaande rol in de organisatie van de beroepspraktijk en het onderwijs, onder meer als directeur van La Cambre en aan de Academie in Antwerpen. Hij lag aan de basis van het Architectuurarchief Vlaanderen door de schenking van zijn archief aan de provincie in 1988. Nochtans dateert het laatste boek dat over hem is verschenen alweer uit 1991.”

 

“We reserveren onze tentoonstellingsruimte van deSingel als schatkamer voor Stynens fantastisch mooie tekeningen. Bezoekers van de tentoonstelling kunnen zijn architectuur meteen van binnenuit leren kennen. Van op het dak kunnen zij een heleboel andere realisaties van Stynen ontdekken: de BP-Building, het Crowne Plaza, de residentie Van Rijswijck. De hele campus deSingel en omgeving wordt zo onderdeel van de tentoonstelling. Om alles een internationaal elan te geven, organiseerden we reeds een internationaal colloquium en verschijnt er een Engelstalige monografie bij de tentoonstelling. Ook Interieur Kortrijk, La Cambre en Open Monumentendag plannen iets rond Léon Stynen. In de herfstvakantie organiseren we in deSingel een architectuurkamp van vijf dagen voor kinderen van de lagere school. Samen met Endeavour, bekend van We kopen samen den Oudaan, en De Veerman ontwikkelen we methodieken om jongeren bewust te maken van architectuur.”

 

Er is ook sprake van de oprichting van een Stynenacademie in samenwerking met de beroepsorganisaties?

Sofie De Caigny: “Dat klopt. In die academie willen we de kennis van architectenbureaus over maatschappelijk relevante thema’s aanboren en van elkaar leren. Stynen is daarvoor het perfecte uithangbord, want dankzij zijn professionele aanpak slaagde hij erin om met een vrij klein bureau heel grote werven op te vangen. Het centrale thema van de academie wordt hoogstwaarschijnlijk duurzaamheid.”