© Elnur / Shutterstock.com

architect in de praktijk

De autonomie van architectuur vs. het engagement van ruimtelijk ontwerpers?

Staf Bellens • 2 juli 2019

In onze rubriek 'Ik vraag het aan' stelt Sofie De Caigny (directeur Vlaams Architectuurinstituut) deze vraag aan ir.-arch. emeritus hoogleraar André Loeckx (KULeuven): “Het besef groeit bij de publieke opinie dat we voor grote maatschappelijke transities staan die allemaal een sterke ruimtelijke component hebben. Mijn indruk is dat de autonomie van de architectuur en het groeiend maatschappelijk engagement van ruimtelijke ontwerpers niet in spanning ten opzichte van elkaar moeten staan, maar elkaar net kunnen versterken. Ik heb jou mogen kennen als iemand die deze twee aspecten van de architectuur steeds ondersteund en gestimuleerd heeft. Ik ben benieuwd naar jouw visie hierop en vraag me af welke raad je ons architecten en schrijvers over architectuur, hierin kan geven.” Ontdek hieronder het antwoord van Loeckx.

"Hoe gretig ontdekten we de typo-morfologie: Muratori, Quatremère de Quincy, Panerai en Castex, Fortier. Het leek een theoretische lifeline in postmoderne tijden waarin oliecrisissen de bouwopdrachten deden opdrogen en grote verhalen niet meer mochten van postmoderne filosofen. Ons eigen ARAU en ‘la Reconstruction de la Ville Européenne’ leken zowaar de verzoening van sociologie en architectuur in te luiden en zich als alternatief aan te dienen voor de ondraaglijke lichtheid van ‘les Nouveaux Plaisirs d’ Architecture’ die het olijke kapitalistisch postmodernisme van Jencks en Graves achterna liepen. Autonomie en maatschappelijk engagement: zo verschillend en zo krachtig als ‘accord d’écarts’(Kristeva). Maar Grassi maakte plaats voor Léon Krier, Rossi ging global en ‘ la Reconstruction de la Ville Européenne’ ontaardde in vastgoedbanaliteit. Postmodernisme werd volgens Koolhaas de geijkte stijl van de generieke stad en haar productiewijze: in het beste geval ‘decorated shed’ (Venturi). De architectuur ruilde haar autonomie, haar eigenzinnigheid, haar resiliëntie voor het gestaag spijzigen van de opdrachtenportefeuille. Niet dat er geen weerstand door het autonome meer geboden werd: daar zorgden architecten zoals Kollhoff, Moneo, Siza en vele anderen wel voor. Maar de paradigmatische drive was er uit. Geen nood: een nieuwe golf autonomie kwam aangerold. Getalenteerde architecten zoals Eisenman, Tschumi, Hadid vonden esthetische inspiratie in suprematisme, constructivisme en avantgarde modernisme, die ze kruidden met intrigerende concepten à la carte, geplukt uit de Franse kritische filosofie van Derrida, Foucault, Deleuze. Met de cultuur- en maatschappijkritische lading van het Franse denken hadden de ‘kritisch-autonome’ ontwerpers het evenwel moeilijk. Meermaals raakte hun architectuur verstrikt in pogingen om kritische filosofie te vertalen in een hypergesofistikeerde architectonische vormgeving, ter vervanging van maatschappelijk engagement. Mary McLeod veegde Eisenman en co publiek de mantel uit: hun deconstuctivistische obsessie met ‘het andere’ maakte het architectuurdenken blind voor de architectuurnoden van zoveel concrete ‘anderen’ daarbuiten, op straat: vrouwen, kinderen, migranten, kleurlingen, armen... Ten einde raad werd op de Angelsaksische architectuurscène dan maar ‘de postkritische periode’ afgekondigd. Bevrijd van kritische ballast en gerustgesteld door Fukuyama’s ‘einde van de geschiedenis’ (en dus van de maatschappelijke strijd), put een schare ontwerpers en schrijvers gretig inspiratie uit de verwikkelingen van de systeemtheorie of uit de toolboxen van de digitale revolutie en schaart zich met optimisme achter de beloften van een neoliberale wereldorde. Voor anderen is de geschiedenis niet ten einde maar is dit geen tijd voor grote historische veranderingen of zijn deze in elk geval buiten het bereik van de architectuur. Met professionele toewijding verkennen zij de mogelijkheden van een pragmatisch reformisme, voelen daarbij geen behoefte aan filosofische rugdekking of verwijzen uit de verte naar filosofieën die meer op de haalbaarheid van maatschappelijk resultaat betrokken zijn, zoals het Pragmatisme van Dewey en Rorty. Architectonisch pragmatisme impliceert niet zich neerleggen bij vastgoed middelmaat; maar het is evenminin gediend met kritische charges verbeeld in extreme architectuur. En dan zijn er de architecten, pragmatici of niet, die bewogen raken door de klimaatcatastrofe en resoluut gaan voor duurzaamheid. Ze zijn steeds talrijker en zoeken  hun weg door een indrukwekkende hoeveelheid data, duiding en debat ter zake."

 

"En bij ons? Bij ons lijken de wisselvalligheden van de internationale architectuurscène minder indruk te maken op het architectuurdenken en de architectuurpraktijk. Het defilé van de hits en de sterren van de architectuur blijft iets voor tentoonstellingen of gastoptredens. Ligt het aan Geert Bekaert die er in slaagde de architectuur ‘for the better and the worse’ te koppelen met de gemeenplaats? De gemeenplaats als gewone plaats en plaats van het gewone, van de dingen en de mensen zoals ze zijn.  Je hoeft maar een blik te werpen op de tweejaarlijkse oogst van de Jaarboeken Architectuur Vlaanderen: ‘Architectuur op Maat’, ‘Architectuur Middenin’... De jaarboeken lezen als een kroniek van de betrekkingen - aftastende, intieme, dagelijkse, terughoudende -  tussen autonoom kunnen  en maatschappelijke gevoeligheid. Zachte autonomie evenwel en onderhuidse maatschappelijke interesse, geen radikale architectuurtaal, geen scherp maatschappelijk engagement."

 

"Zoals dat vaak het geval is met historische excursies, draagt mijn kleine kroniek van de paringsdans tussen autonomie en maatschappelijk engagement weinig bij tot een beter inzicht. Zou een theoretische insteek meer opleveren? Ik betwijfel het: theoretische pogingen tot duiding verdwalen al gauw in een labyrint van betekenissen. Wat wordt bedoeld met ‘de autonomie van de architectuur’? Is dat het onzegbare van de architectuur als kunst? Heeft dat te maken met het eigene van de architectonische vormgeving? Slaat autonomie op de typologie als ‘Dictionnaire de l’Architecture’? Staat autonomie voor de eigen disciplinaire geschiedenis? Slaat de autonomie op de eigenheid van het bouwen of op deze van de gebouwde ruimte? Of gaat het over de relatieve autonomie van de gebouwde vorm ten overstaan van functie en gebruik? Of duidt autonomie op het eigen besloten netwerk van vertogen en media, ontwerpers en critici, schrijvers en lezers, producers en influencers?"

 

"Met de term ‘maatschappelijk engagement’ is het niet veel beter gesteld. Over welke maatschappelijke kwesties gaat het? Gaat het over verantwoordelijk omgaan met immer schaarse middelen? Gaat het over actieve solidariteit met zorgbehoevenden in precaire woonsituaties? Gaat het over rechtvaardige verdeling van ruimtelijke kwaliteiten en over de beschikbaarheid van noodzakelijke voorzieningen? Gaat het om het recht op schoonheid en kwaliteit in precaire buurten? Gaat het over wonen en ruimtegebruik door verschillende groepen van bewoners en gebruikers? Gaat het over exclusieve toeëigening van ruimte, over gentrification en over het onbetaalbaar geworden  wonen?  Gaat maatschappelijk engagement over participatie en beslissingsbevoegdheid omtrent ruimtelijke ingrepen? Gaat het over het publieke belang, over de publieke ruimte, over de beeldkwaliteit ervan? Over veiligheid op straat? Over de verstoorde balans tussen de publieke, de private en de collectieve ruimte? Viseert maatschappelijk engagement de impact van de ontwikkelaars? Of deze van de regelgevers, de beleidsmakers, de bestuurders? Gaat het over ecologie en klimaat? Over de rechten van een volgende generatie? En over welke soort en welke gradatie van engagement gaat het? Algemene interesse en empathie voor maatschappelijke noden?  Weigeren van opdrachten met negatief maatschappelijk effect? Ruimte afdwingen in onderwijs, onderzoek, vakkringen en populaire media voor stevig denkwerk en debat omtrent ruimtelijke-maatschappelijke kwesties? Professionele expertise in het ontwerpproces doen gelden omtrent specifieke ruimtebehoeften en ruimtegebruiken van diverse groepen ruimtegebruikers?  Advocacy voor zwakkere, minder mondige belanghebbenden in de plannings- ontwerp- en bouwopdracht? Inzet voor effectieve participatie? Actieve deelname aan politieke organisaties en burgerbewegingen die opkomen voor ruimtelijk-maatschappelijke kwesties?"

 

"En wat antwoorden op de hierboven gestelde vraag over de relatie tussen autonomie en maatschappelijk engagement als noch een kroniek noch een duiding van de begrippen voldoende houvast bieden? Verder dan enkele persoonlijke posities kom ik helaas niet.

  1. Alvast leer ik uit de kroniek van pakweg een halve eeuw architectuurperikelen die ik van veraf of van nabij meemaakte dat autonomie en maatschappelijk engagement steeds samen voorkomen maar dat deze coëxistentie zich op heel verschillende manieren kan voltrekken: van bittere tegenstelling tot perfecte synergie.
  2. Autonomie en maatschappelijk engagement zijn twee verschillende dimensies van de architectuur die elk een eigen logica , een eigen rizoom van betekenissen en praktijken, een eigen spectrum van waarden en eigen wijzen  van ontwikkeling hebben. Beide of een van beide miskennen doet afbreuk aan de architectuur.
  3. Zowel autonomie als maatschappelijk engagement openen een waaier van zinvolle betekenissen en praktijken. Maar voor mij maakt ‘arbeid aan de vorm’ (planopbouw, tektoniek, materialisatie, beeldkwaliteit etc) in elk geval deel uit van de kern van de autonomie en heeft maatschappelijk engagement een programmatische en een activistische lading die verder gaan dan interesse voor het sociale in de gebouwde ruimte en bij het ontwerpen.
  4. In recente vertogen en praktijken merk ik een verschuiving  naar meer aandacht voor processen, organisatiestructuren en maatschappelijke randvoorwaarden, ten nadele van de arbeid aan de vorm. En dit terwijl de inzet van de opdracht en het harde spel van het projectproces juist behoefte hebben aan adequate, gevatte, wervende, innoverende vormgeving.
  5. Nagenoeg alle prangende maatschappelijke kwesties hebben een ruimtelijke dimensie. En wanneer dergelijke kwesties aan de orde zijn in de ontwerpopdracht denk ik dat de stelling van Bekaert omtrent het samenspel van gemeenplaats en poëzie ontoereikend wordt en dat een radicaler engagement nood heeft aan een radicaler beroep op de autonomie.
  6. Of het de logische lijn van mijn vertoog ten goede komt, weet ik niet, maar tot slot wil ik stellen dat de beste bijdrage die ontwerpers kunnen bieden aan een radicaler maatschappelijk engagement bestaat uit een doorgedreven arbeid aan de vorm. ‘Arbeid’ die volop steunt op wat de architectuurdiscipline in haar bewogen geschiedenis aan inzichten en cases verzameld heeft. ‘Vorm’ die sterk genoeg is om zich als actor te affirmeren op de scène van belangrijke ruimtelijke-maatschappelijke kwesties zoals klimaatherstel, herverdeling, versterking van de democratie, fier en open burgerschap."