juridisch

Kan ik een niet-presterende aannemer vervangen zonder tussenkomst van de rechtbank?

Manu Vansteenhuyse (VDV Advocaten) • 17 mei 2021

Een aannemer moet, overeenkomstig de principes van het algemeen verbintenissenrecht, zijn opdracht uitvoeren volgens de regels van de kunst. Daarnaast moet deze opdracht worden uitgevoerd binnen de overeengekomen termijn.

Evenwel komt het voor dat u als bouwheer of als (hoofd)aannemer geconfronteerd wordt met een (onder)aannemer die zijn opdracht niet, niet correct of niet tijdig uitvoert. In dit geval voorziet de wetgeving dat u zich door de rechtbank kan laten machtigen om de in gebreke blijvende aannemer te vervangen.

Maar vaak is de toestand dringend en heeft u niet de tijd om een beslissing van de rechter af te wachten. In dit geval voorziet de rechtspraak in de mogelijkheid om de wanpresterende aannemer - zonder voorafgaandelijke machtiging door de rechtbank - te vervangen door een derde-aannemer.

Deze zgn. “buitengerechtelijke vervanging” is evenwel gebonden aan strikte voorwaarden.

Met zijn arrest van 18 juni 2020 brengt het Hof van Cassatie duidelijkheid over de voornaamste voorwaarden van de buitengerechtelijke vervanging, die iets minder strikt zijn dan wat voorheen het geval was.

1. Aanvaarding ‘buitengerechtelijke vervanging’ door de rechtspraak

 

a.   Wat is een ‘buitengerechtelijke vervanging’

 

Indien uw medecontractant in gebreke blijft om zijn verbintenis uit te voeren, kan u zich door de rechtbank laten machtigen om de verbintenis van de in gebreke blijvende schuldenaar, op zijn kosten, te laten uitvoeren door een derde (art. 1143 en 1144 van het Burgerlijk Wetboek). U moet dan wel een gerechtelijke procedure voeren om een eindbeslissing van de rechtbank (machtiging) te bekomen, wat niet steeds wenselijk is (tijdsverlies, bijkomende kosten, etc.).

 

Om deze redenen wordt door de rechtspraak - in een aantal specifieke gevallen - de figuur van de buitengerechtelijke vervanging aanvaard. Dit laat toe dat de schuldeiser zijn wanpresterende medecontractant kan vervangen zonder rechterlijke machtiging, met dien verstande dat deze vervanging gebeurt op risico van de schuldeiser en dat de recht- en regelmatigheid door de rechtbank achteraf kan worden getoetst.

 

Ook in het aannemingsrecht is deze rechtsfiguur reeds geruime tijd ingeburgerd. Zo wordt aanvaard dat de bouwheer de in gebreke blijvende aannemer zonder rechterlijke machtiging kan vervangen door een derde. Hetzelfde geldt voor de hoofdaannemer jegens zijn wanpresterende onderaannemer.

 

b.  Strikte voorwaarden

 

Door de rechtspraak worden traditioneel strikte voorwaarden gekoppeld aan de toepassing van de buitengerechtelijke vervanging van de aannemer:

    (a) ernstige contractuele wanprestatie door de aannemer;

    (b) urgentie/hoogdringendheid;

    (c) voorafgaande tegensprekelijke vaststelling van de staat van de werken en de aard van de gebreken (minnelijk of     

          d.m.v. een vaststelling door een deskundige);

    (d) voorafgaande ingebrekestelling van de aannemer, met verzoek om binnen een redelijke termijn zelf de 

          tekortkomingen te verhelpen (genadetermijn);

    (e) verwittiging aan de nalatige aannemer dat hij werd vervangen, met vermelding van de verweten tekortkomingen en

          motivering van de omstandigheden die de buitengerechtelijke vervanging rechtvaardigen.

 

c.  Sanctie bij misbruik

 

Voor de bouwheer die ten onrechte (met miskenning van de bovenvermelde voorwaarden) overging tot de buitengerechtelijke vervanging, was de rechtspraak in bepaalde gevallen onverbiddelijk: elke vergoeding (terugbetaling vervangingskost / schadevergoeding die naast de vervangingskost is ontstaan) werd ontzegd. 

 

Sommige feitenrechters gingen nog verder en hielden de bouwheer die ten onrechte de buitengerechtelijke vervanging doorvoerde, zelf aansprakelijk op grond van een ernstige contractuele wanprestatie, wat zelfs tot de (gerechtelijke) ontbinding van de aannemingsovereenkomst in het nadeel van de bouwheer kon leiden.

 

2. Het Hof van Cassatie zet de puntjes op de i en versoepelt de voorwaarden 

 

Niettegenstaande er in de rechtspraak en de rechtsleer overeenstemming was over de toelaatbaarheid van de buitengerechtelijke vervanging, bleef er verdeeldheid bestaan over de invulling van de voorwaarden waaronder de bouwheer deze sanctie kon toepassen.

 

In zijn arrest d.d. 18/06/2020 bevestigt het Hof van Cassatie expliciet de figuur van de buitengerechtelijke vervanging en lijkt het Hof een ruime invulling te geven aan de toepassingsvoorwaarden waaraan moet worden voldaan.

 

    - Vereiste van de ‘ernstige contractuele wanprestatie’ valt weg

 

Een eerste opmerkelijke vaststelling is dat er geen ernstige contractuele wanprestatie aan de grondslag moet liggen om als bouwheer over te gaan tot de buitengerechtelijke vervanging. Immers wordt met de buitengerechtelijke vervanging de voortzetting van de overeenkomst beoogd en heeft de bouwheer (hoofdaannemer) het recht op uitvoering in natura, hoe minimaal de wanprestatie van de aannemer ook is.

 

    - Vereiste van hoogdringendheid/urgentie wordt afgezwakt

 

Voorts wordt de vereiste van hoogdringendheid/urgentie door het Hof van Cassatie niet meer als een onderscheiden criterium beschouwd. Het Hof is van oordeel dat deze hoogdringendheid ook kan voortvloeien uit (andere) uitzonderlijke omstandigheden. Met andere woorden, de hoogdringendheid is slechts een voorbeeld van een uitzonderlijke omstandigheid, die de buitengerechtelijke vervanging rechtvaardigt.

 

Aldus kunnen de flagrante onbekwaamheid/onkunde van de aannemer of zijn kwade trouw aanleiding geven tot de buitengerechtelijke vervanging. Hetzelfde geldt wanneer de aannemer aangeeft de opdracht niet zelf meer te willen uitvoeren.

 

    - Sanctie wordt gemilderd 

 

Tot slot heeft het Hof de sanctie voor de bouwheer die de buitengerechtelijke vervanging heeft doorgevoerd zonder dat de voorwaarden daartoe zijn voldaan, gemilderd.

 

Waar de bouwheer onder de vroeger geldende rechtspraak elke vergoeding werd ontzegd, neemt het Hof van Cassatie thans een genuanceerder standpunt in. Wanneer de bouwheer de buitengerechtelijke vervanging toepast, zonder dat daartoe grond bestaat of op een onzorgvuldige wijze, kan hij de gehele vervangingskost niet integraal op de in gebreke blijvende aannemer verhalen, maar heeft de bouwheer wel recht op vergoeding van de schade die het gevolg is van de wanprestatie door de aannemer.

 

De bouwheer maakt aanspraak op vergoeding van de “interne productiekosten”, zijnde de kosten die de aannemer hoe dan ook zelf had moeten maken indien hij niet (onrechtmatig) was vervangen en de verbintenis zelf had uitgevoerd. Deze interne productiekosten worden door het Hof vastgesteld op het gefactureerde bedrag van de aangestelde derde-aannemer, verminderd met diens winstmarge. In zijn arrest van 18 juni 2020 begroot het Hof deze winstmarge – bij gebrek aan concrete gegevens – op 30% van de totale vervangingskost.

 

Met deze beoordeling houdt het Hof van Cassatie het midden tussen de belangen van de wanpresterende aannemer die ten onrechte werd vervangen en het vorderingsrecht van de bouwheer/(hoofd)aannemer.