Interview

Edith Wouters: “We hebben nood aan een taal om te spreken over kwaliteitsvolle dorpsarchitectuur.”

Arnaud Tandt • 24 februari 2022

AR-TUR presenteerde in oktober Toolbox Dorpse Architectuur, een boek en bijhorende reizende expo, met een ruime selectie voorbeelden op maat van het dorp. Inspireren en vooral een taal aanreiken om over dorpse architectuur een discours te houden, is net wat nodig is om de dorpen toekomstbestendig te maken.

Foto: Studio Dann

In Gare Maritime waar we Edith Wouters ont­moeten, lijkt de dorpse architectuur van de Kempen ver weg, maar ook niet, want de Tool­box Dorpse Architectuur ligt voor ons op tafel. Dat er een nood was aan dit soort boek, blijkt uit het enthousiasme waarmee het onthaald werd en uit het voorzichtig opduiken van de erin gebruikte taal tijdens overlegmomenten, adviesraden en jury’s in heel Vlaanderen.

 

Edith Wouters: “De Toolbox Dorpse Architec­tuur is een initiatief van AR-TUR, platform voor architectuur en ruimte. Wij opereren vanuit de Kempen, de rurale context. Dat be­paalt waarom we dit boek hebben gemaakt. In 2017 hebben we zo de Kempenatlas uitgege­ven en eigenlijk is de missie van onze organi­satie om impact uit te oefenen op de kwaliteit van de gebouwde omgeving – ook al maken we zelf geen ontwerpen. Als culturele vzw, ge­subsidieerd door het kunstendecreet proberen we mensen bij elkaar te brengen en met het een Kempenlab een vrije culturele ruimte aan te bieden. Hierbinnen gaan we op zoek naar mogelijke toekomstscenario’s als antwoord op de ruimtelijke en maatschappelijke uitdagin­gen van de volgende jaren. Het Kempenlab had de voorbije jaren een aantal thematische insteken, zoals de herbestemming van kerken en dorpse architectuur, steeds vanuit het idee dat die uitdagingen effectief in regio’s als de Kempen aanwezig zijn. Uiteraard heb je ook elders kerken te herbestemmen maar wat betekent die uitdaging in kleine dorpen waar er vaak veel minder expertise is, minder mid­delen en mankracht ook. Daar zit een leemte. Er is eerder een stedelijk discours. Studenten worden opgeleid in universiteitssteden, doen vaak hun stage in diezelfde steden en blijven er hangen. Dat betekent dat je in zo’n rurale context veel minder die expertise krijgt. Daar willen we aan verhelpen met het Kempenlab."

 

"Het thema ‘dorpse architectuur’ is redelijk evident, want sinds het woord ‘betonstop’ (nu ‘bouwshift’, nvdr.) opdook, is die machine die appartementen en verkavelingen genereert nog een versnelling hoger beginnen draaien in de dorpen. Lokale besturen weten niet hoe ermee om te gaan, er is een gebrek aan ontwerpexpertise en opdrachtgevers kennen niets beter dan de generieke appartements­gebouwen. Vandaar dat het idee is ontstaan om inspirerende voorbeelden als alternatief te verzamelen, maar we wilden meer dan en­kel projecten toelichten. Het gevaar is immers dat wanneer je die aan de modale lokale pro­jectontwikkelaar of beleidsmaker voorlegt en die vindt de voorbeelden maar niets, dan heb je afgedaan met je alternatieven. We kregen het idee om een soort handboek te maken dat mensen echt ter hand nemen, dat niet alleen geschikt is voor ontwerpers maar ook voor burgemeesters en schepenen en op de balie ligt van elke omgevingsambtenaar. Het moet gelezen kunnen worden door burgers en grondeigenaars.”

Foto: Pieter de Ruijter

Foto: Pieter de Ruijter

Kempenlab

 

Edith Wouters: “We zijn het Kempenlab gestart rond de casuslocaties Olen en Malle. Iedere keer proberen we ook universitaire onderzoe­kers te betrekken en daarvoor zijn we uitge­komen bij Ward Verbakel die doctoreert aan de KU Leuven rond dorpen. Het project is dus gedragen door AR-TUR en KU Leuven, waar­bij een aantal ontwerpstudio’s op de casuslo­caties aan de slag zijn gegaan. Ze hebben een jaar gewerkt met een aantal studenten rond Malle en Olen en nadien andere dorpen in de Getestreek. Het ontwerpend onderzoek door de studenten en hun analyse van die dorpen heeft ons geholpen om verder te bepalen waarover het kon gaan. In een artikel voor A+ opperden we dat we een taal nodig hebben om te leren spreken over wat kwaliteitsvolle dorpse architectuur is en in hoeverre dat ver­schilt van stedelijke architectuur. We wilden ook uit dat heemkundige, historiserende ver­haal blijven. We gingen op zoek naar kwali­teitsvolle projecten die, volgens ons, anders zijn of konden zijn in een dorp dan in een stad. Als je de appartementisering van de dor­pen ziet, lijkt het immers soms alsof er niet veel bestaat tussen de eengezinswoning en dan die meergezinswoningen zoals apparte­mentsgebouwen. Met de toolbox hebben we echter aangetoond dat er wel degelijk heel veel tussen ligt.”

 

Door de bouwshift ligt de nadruk vandaag op verdichting, maar jullie schrijven in dat verband bij het stukje over dichtheid net “Dichter, beter en opener”.

Edith Wouters: “In de dorpen bestaat vaak het idee over kernversterking dat er verdicht moet worden in het dorp en niet in de open ruimte. Dat klopt, maar het gaat vaak ten koste van de kwaliteiten en de open ruimte in het dorp. Elk nieuw project zou kwaliteit moeten toe­voegen aan het dorp. Daarom schreven we in de inleiding dat we naast een dichtheidsmeter ook een groenmeter of een openruimtemeter moeten zetten. Dat hebben we ook prelimi­nair uitgelicht bij elk van de negen project­verhalen die we hebben getoond op het einde van het boek.”

Projectverhaal Brouwerijsite © plusoffice architects

Goede dorpsarchitectuur

 

Edith Wouters: “In het boek hebben we het niet over de architectuur in de zin van interieurar­chitectuur of de constructie van het gebouw. We hebben het raakvlak tussen publiek en pri­vaat opgezocht, met de gradiënt van de open­bare ruimte, de straat, het dorpsplein over de voortuin, de gevel, de achterkant, de buiten­schil en hoe dat in relatie staat tot de publieke ruimte waar de ontmoeting plaatsvindt. Net datgene wat ook de Vlaams bouwmeester aanbrengt als een kwaliteit in het collectieve wonen. We moeten veel meer aandacht heb­ben voor hoe we met zijn allen samen gaan leven – dat was ook het thema van de voorbije Architectuurbiënnale van Venetië.”

 

Jullie halen elementen uit het dorpse leven aan, bijna met een zweem van nostalgie: binnenkomen langs de achterdeur, de steegjes, …

Edith Wouters: “We zijn inderdaad gaan kijken naar wat de kwaliteiten van het bestaande dorp zijn zoals het in ons hoofd zit, misschien van oude postkaarten of zoals het nu vaak nog aanwezig is, en waaraan die appartementen niet aan voldoen. Die informaliteit van het dorp is een deel van de karakteristieken, net als de steegjes en de doorsteken, de linken met het landschap en de open ruimte. Het feit dat niet alles als een bouwblok is dicht gebouwd – zoals in een stad veel meer het geval is – maar veel meer de relaties tussen alle ruimtes toont. Het boek is echter niet geschreven vanuit een ivoren toren of vanuit een nostalgisch gevoel. We hebben in aanloop naar het boek werksessies en een oproep ge­organiseerd naar architecten en beleidsma­kers: wat vinden jullie nu goede dorpsarchi­tectuur? Daar zijn een 150-tal inzendingen op gekomen die we samen met de studenten hebben geanalyseerd. Het centrale idee is echt wel: hoe maken we dorpen toekomstbesten­dig? Die open ruimte in een dorp, die er tot voor kort nog was en nu veel minder, maakt wel dat een dorp veel meer waterrobuust kan zijn. Het groen en de grote bomen die scha­duw kunnen geven als het te warm is, maken het meer klimaatbestendig. Al die thema’s zit­ten verweven in het boek zonder dat we die er expliciet hebben uitgelicht.”

 

Een taal

 

Edith Wouters: “Door mijn ervaringen in en­kele adviesraden van de gemeentes in de regio, stelde ik al lang vast dat mensen heel goed kunnen praten over ruimtelijke uitvoe­ringsplannen, met het geschikte stedenbouw­kundig jargon, maar niet op het architecturale niveau. De bedoeling van ons traject van 2,5 jaar was om dat wel te leren. Dit boek is dan ook geen eindpunt, maar een begin. We heb­ben eind oktober het boek gepresenteerd en meteen ook de bijhorende reizende expo die we aanbieden aan lokale besturen. De expo is een nomadische leerruimte met een werk- en gespreksruimte. Het boek biedt tools, tactie­ken en figuren, maar ik merk wel dat de taal al wordt toegepast. Zoals we ook in het boek stellen, hebben we nog altijd goede vakmen­sen nodig, met elk een eigen rol, om het ook in de ontwerpen te zien. We willen werken aan een vitaal architectuurklimaat waarin dat gesprek mogelijk is en waarin je een cultuur krijgt waarin goede architectuur kan ont­staan.”

Brouwerijsite, Meer, Hoogstraten, AIDarchitecten © LUCID

Circulair proces

 

Edith Wouters: “De schaalsprong die zich van­daag voltrekt in die kleine gemeentes plaatst de reguliere architectenkantoren voor een uitdaging. Waar ze eerst eengezinswoningen ontwierpen moeten ze nu stedenbouwkun­dige antwoorden geven. In de kwaliteitska­mers en GECORO’s zie je dan vaak dat archi­tecten een gebouw ontwerpen om erna te realiseren dat er nog open ruimte is waarop dan – in het beste geval – een landschapsar­chitect wordt gezet. Terwijl het net andersom moet. Er moet eerst een analyse komen van de landschapsstructuren, waterstructuren en hoe het dorpsweefsel zich daartoe verhoudt. Dat is wat kwaliteitskamers ook vragen: om een goede analyse van het terrein te krijgen en dan een doorkijk naar een aantal scenario’s om van daaruit samen het gesprek aan te gaan over het beste scenario. Daarna zou pas het ontwerp gemaakt mogen worden. Dat circu­laire proces komt ook in het boek voor: het is niet de bedoeling om een masterplan te ma­ken dat dan in de kast wordt gelegd, maar dat moet een levend iets zijn. Dat geldt trouwens voor alle masterplannen. We zijn in Vlaan­deren nog niet zo ver dat we masterplannen gebruiken als een flexibel document dat aan veranderingen onderhevig is.”

 

In de luwte

 

Zijn er dingen mogelijk in de dorpen die dan, nadat ze er getest zijn, ingang kunnen krijgen in de steden?

Edith Wouters: “Het is vaak eerder andersom, maar in de luwte van de dorpen kunnen er ook dingen ontstaan. Er zijn regionale archi­tectenkantoren die soms in één dorp bezig zijn in de Kempen of West-Vlaanderen, die toch in staat zijn om goede projecten te rea­liseren, mede dankzij goede opdrachtgevers. Zolang er geen duidelijke beleidsvisie is in alle dorpen kan architectuur een verschil maken. Veel dorpen zijn klein genoeg zodat één groot­schalig project die kwaliteit eraan kan toevoe­gen. We zijn voor een presentatievideo door Malle gaan wandelen met Gerd van Zundert van AIDarchitecten. Dat is zo’n architectenbu­reau dat lokaal echt het verschil maakt, door­dat ze vooral in Malle werken en daar best veel projecten hebben gerealiseerd, met opdracht­gevers bij wie het niet enkel om rendement maar ook om kwaliteit draait. AIDarchitecten kijken telkens voorbij de site. Ze kunnen ook al eens enkele sites aan elkaar breien door­dat ze als dorpsarchitect werken – bijna als dorpsbouwmeester, al is dat daarom ook niet wenselijk. Het toont in ieder geval wel aan dat een visie en vanuit vogelperspectief kijken, tot kwaliteit kan leiden. Dat brengt me bij omgevingsambtenaren. Misschien hebben we wel andere omgevingsambtenaren nodig. Het lijkt me een knelpuntberoep, er is een enorm verloop. Daardoor zit je met omgevingsamb­tenaren zonder ontwerpachtergrond, die dus niet in staat zijn om op stedenbouwkundig vlak mee de oplossingen te zien. Veel van die ambtenaren zijn goed in het aftoetsen van cri­teria, maar er is meer nodig.”

Circulair proces © plusoffice architects

We zijn in Vlaanderen goed op stedenbouw op het niveau van het gebouw, een kwaliteit ontstaan vanuit de noodzaak omdat het niet op het hoger niveau geregeld is.

Edith Wouters: “Als je kijkt naar de generieke architectuurproductie in de dorpen lijkt dat niet altijd het geval helaas. Maar wat ont­werpers kunnen doen is dat inderdaad lokaal oplossen. Wat we vanuit de architectuurcul­tuur kunnen doen is dat transparant maken, in het discours brengen. Doordat we met de expo meerdere gemeentes en provincies gaan aandoen, creëren we toch een bovenlaag zo­dat de opgedane expertise niet lokaal blijft. Zo hopen we een rimpeleffect te doen ontstaan dat leidt tot een vitaal architectuurklimaat waarin architecten kunnen werken. Sommige architecten zeggen me nu al dat het goed is dat het boek er is, zodat ze ernaar kunnen ver­wijzen.”