Opinie

"Een kotennorm dringt zich op"

Ir.-arch. Lorenzo Van Tornhaut • 4 september 2023

Ook het hoger onderwijs moet haar verantwoordelijkheid nemen om de woondruk in onze steden te verlichten, vindt architect en ontwikkelaar Lorenzo Van Tornhaut. Hij pleit voor een ‘kotennorm’ op universiteitsterreinen, naar analogie met de parkeernorm.

Studenten in de stad

In Vlaanderen volgen er ongeveer een half miljoen jongeren hoger onderwijs – een cijfer dat jaar na jaar blijft groeien. Brussel, Gent, Antwerpen en Leuven zijn de populairste van hen. Bijna de helft van alle studenten verblijft bovendien in één of andere vorm van studentenhuisvesting. Van die huisvesting zijn er ondanks een sterk uitbreidend aanbod nog steeds veel te kort, maar niet in alle steden is dit even nijpend.

 

In Vlaanderen zijn Gent en Leuven de steden met het hoogste ‘kotratio’, met respectievelijk 55% en 85% niet-thuiswonende studenten. In Antwerpen is dit amper 15%. Voor Gent spreken we over ca. 50.000 studenten op een stad van ca. 300.000 inwoners. In Leuven zijn dit ca. 45.000 op een stad van 100.000. De ruimtelijke druk is er significant, en valt niet los te koppelen van de vaststelling dat Gent en Leuven bovendien de duurste centrumsteden zijn in Vlaanderen.

 

De strijd om ruimte

Steden zijn complexe organismen bestaande uit menselijke interactie. Wonen, werken, ontspanning, handel, studeren enz. zijn er verweven op manieren die we onmogelijk ten volle kunnen begrijpen en controleren. En elk van die functies vergt plaats, werpt een ‘ruimteclaim’ op schaarse grond. Ze concurreren met elkaar en die concurrentie kan zich slechts op twee manieren uiten: via prijzen of via wachtlijsten. Gezien wij in een gemengde economie leven worden we continu geconfronteerd met beiden. Hoge woningprijzen zijn een herkenbaar voorbeeld, maar wachtlijsten voor sociale woningen evenzeer. Het kan ook veel banaler: wie in Gent last minute een tafeltje wil reserveren in het centrum moet niet al te kieskeurig zijn en in de Blaarmeersen is het letterlijk en figuurlijk vechten om een plaatsje op hete zomerdagen.

Blauwe zones in de Gentse gewestplannen: veelal voorbehouden voor onderwijsinstellingen.

De overheid tracht die strijd bij te sturen door zones in haar stad exclusief voor bepaalde functies voor te behouden. Ze gebruikt hiervoor de gewestplannen, of de recentere Ruimtelijke Uitvoeringsplannen (RUP’s). Opvallend is dat het (hoger) onderwijs bij de opmaak van die plannen royale ruimterechten heeft gekregen. Daar waar wonen, diensteneconomie en kleinhandel zich quasi uitsluitend binnen de ‘rode zones’ moeten concentreren, kreeg het hoger onderwijs ruim aangemeten ‘blauwe zones’ waarin men ongehinderd kon groeien. Men werd zo voor een groot deel vrijgesteld van de ruimtestrijd.

 

Ruimtelijke subsidiëring

Dit lijkt logisch: onderwijs is bij ons geen zaak van winst maken, maar eentje van dienstbaarheid aan de Gemeenschap. Dan helpt dergelijke ‘ruimtelijke subsidie’ om die doelstelling te vrijwaren van prijsdruk die uitbreidingsmogelijkheden zou kunnen afsnoepen ten voordele van al die andere ruimteclaims in de stad. Het perverse effect is echter dat de drijfveren om slim om te gaan met de terreinen verdwijnen en in vergelijking met hun omgeving de hogescholen en universiteiten nogal wat open en onbebouwde ruimte hebben of gekenmerkt zijn door weinig compacte gebouwen. Eigenschappen die bij gronden van private eigenaars in woongebied nogal snel onder de categorie ‘speculatie’ zouden ingedeeld worden. Campus De Sterre in Gent is daar een mooi voorbeeld van.

 

Die ruimtelijke subsidies die uitbreiding moet faciliteren heeft nog een tweede nadeel. Al dat uitbreiden trekt zoals we eerder zagen elk jaar meer studenten aan. Studenten die in sommige steden in de meerderheid van de gevallen ook op kot gaan en dus ruimte zoeken in de omgeving van de campussen. Dat is een effect dat de afgeschermde blauwe zones overstijgt en zware omgevingseffecten met zich mee brengt. Zowel Leuven als Gent voeren actief beleid om studenten uit woongebouwen te weren om zo de prijsdruk op gezinnen en vaste bewoning te temperen. Op dit moment kan het hoger onderwijs echter hun verantwoordelijkheid voor de verdringende effecten simpelweg grotendeels negeren.

 

Naar een ‘kotennorm’

De situatie is zeer vergelijkbaar met parkeren. Als in een druk bewoonde straat ineens een flatgebouw gebouwd wordt met veel bewoners die allen extra wagens moeten parkeren vinden we het niet meer dan normaal dat dat wooncomplex parkeren ‘op eigen terrein’ oplost. Zo niet dreigt er een plaatsgebrek (lees: schaarste) in de straat en kan niet iedereen de wagen kwijt. De ontwikkelaar van het woongebouw moet dus parkeergarages voorzien in het project, deelwagens laten plaatsen of simpelweg de plannen verkleinen, zodat de effecten op de omgeving aanvaardbaar blijven. Dit alles volgens de ‘parkeernorm’ die quasi elke gemeente heeft.

 

Voor universiteiten en hogescholen zou er evengoed dergelijke norm moeten zijn: een ‘kotennorm’. In ruil voor de ruimtelijke subsidies waardoor men aan spotprijs haar patrimonium en activiteiten kan uitbreiden zouden steden de onderwijsinstellingen moeten verplichten om ‘op eigen terrein’ de nodige studentenvoorzieningen bij te bouwen, zodat de ‘externe effecten’ op de onmiddellijke omgeving gecompenseerd worden. Dit heeft als gevolg dat de prijs van zowel wonen als koten minder gestuwd wordt door oneerlijke ruimtelijke concurrentie vanuit de blauwe zones.

 

Het zal het hoger onderwijs verplichten rationeler om te gaan met plaats/locaties en hen doen nadenken over het faciliteren van alternatieven voor op kot gaan. En dat laatste lijkt me in een land met een uitgebreid netwerk aan openbaar vervoer en vele verschillende lokale campussen niet meer dan logisch.