Rondetafel

Een nieuwe rol voor de architect?

Staf Bellens • 9 februari 2017

De stortvloed aan nieuwe opdracht- en samenwerkingsvormen stelt alle bouwpartners voor heel wat uitdagingen en doet de vraag rijzen in hoeverre de rol van de architect aan herziening toe is. NAV bracht een aantal pertinente gesprekspartners samen voor een discussie over mogelijke perspectieven.

Wie is wie?

Bovenaan v.l.n.r. arch. Bart Anthonissen (eld), burgerlijk bouwkundig ingenieur Kris De Langhe (Orientes), mr. Kristof Uytterhoeven en arch. Filip Declercq (eld). Onderaan v.l.n.r. ir.-arch. Patrick Lootens (POLO), burgerlijk ingenieur Didier De Buyst en Pieter De Groote  (coördinator communicatie NAV).

Architecten en de bouwsector in het algemeen worden overspoeld door nieuwe soorten van opdrachten en geïntegreerde samenwerkingsvormen: PPS, DB, DBFM, bouwteams … Kris De Langhe: “Jammer genoeg worden dergelijke initiatieven soms louter gedreven door financiële en juridische overwegingen, en niet door het streven naar het meest optimale project. Operationeel zijn de samenwerkingsvormen dikwijls niet afgestemd op de precieze vakgebieden van de partners, zoals bijvoorbeeld in Scholen van Morgen voor bepaalde onderdelen. In een tijdsspanne van enkele weken de D&B bepalen van een project voor de komende 25 jaar, is de facto niet optimaal.”

 

Patrick Lootens: “Meestal weten de partijen niet wat de samenwerking precies inhoudt en welke rol voor hen is weggelegd. Ik steek eerst en vooral een beschuldigende vinger uit naar de inrichtende overheden die dit soort van opdrachten uitschrijven. Zij hebben amper oor voor de verzuchtingen van de private partners, van wie ze - terecht overigens - een enorme professionaliteit verwachten. De luchtige manier waarop ze daar dan mee omspringen, leidt geregeld tot frustraties. Nogal wat gemeentes introduceren momenteel de  concurrentiedialoog, maar zijn daar niet voor uitgerust en weten niet waar ze naartoe willen. De private partners moeten dan maar uitkomst bieden, zonder dat daar een vergoeding tegenover staat. Nochtans heeft de overheid een voorbeeldfunctie, want intussen sijpelen die geplogenheden door naar de private sector, die ook wedstrijden begint te organiseren.”

 

Bart Anthonissen: “Er is duidelijk een betere selectie nodig van de dossiers die op deze manier in de markt worden gezet. Wij hebben al meegemaakt dat een school een sporthal wil bouwen met een budget van minder dan een miljoen euro en daarvoor een DBFM opzet. De omkadering die dat vraagt, is volledig buiten proportie.”

 

Kris De Langhe: “Er is dringend nood aan een grondige analyse van de manier waarop een project optimaal kan verlopen, met andere woorden waar je volgens de opportuniteitscurve moet focussen op zaken waarop je invloed hebt. Er is veel meer expertise nodig in het begin van het proces. De grote winst in bouwprojecten boek je door een optimalisatie van het ontwerp, dat wil zeggen voor de vergunningsaanvraag. Zodra keuzes vastliggen of je aan het bouwen bent, krimpt je bewegingsvrijheid enorm. Nochtans maken we vandaag uitvoeringsplannen als er al of bijna is aanbesteed. Er is nood aan een structuur om al die knowhow te kunnen verzamelen in de beginfase. DBFM en aanverwante formules zetten minieme stapjes in de richting van een betere integratie, maar in feite heb je een compleet nieuw proces nodig, waarvan de invulling per soort van project kan variëren.”

 

Onverenigbaarheid versus onafhankelijkheid

 

Meteen rijst de vraag of de bestaande wetgeving een dergelijke optimale structurering toelaat. Kristof Uytterhoeven: “Met die vraag snijd je onvermijdelijk het thema van de onverenigbaarheid van aannemer en architect aan, vastgelegd in artikel 6 van de architectenwet van 1939. In een arrest van 22 november 2013 over een D&B constructie stelt de Raad van State dat aannemer en architect niet samen een special purpose vehicle (werkvennootschap, n.v.d.r.) kunnen oprichten, zich niet hoofdelijk kunnen verbinden ten overstaan van de opdrachtgever, en niet in onderaanneming van elkaar kunnen werken. Als argument haalt de Raad aan dat de architect in dergelijke constructies niet voldoende onafhankelijk kan werken. Daarmee lijkt de Raad de deur open te zetten voor een constructie waarin de architect voldoende onafhankelijk kan opereren en de partijen elkaars risico niet overnemen, wat toch een ander verhaal is dan de absolute onverenigbaarheid.”

 

Kris De Langhe: “Voor private projecten is dat binnen de bestaande wetgeving mogelijk, maar openbare besturen moeten voldoen aan alle bestaande regels. Wij schrijven niet langer architectenwedstrijden uit die peilen naar een plan, maar selecteren een ontwerper en geen ontwerp. Wij geven een ontwerper de opdracht een studie uit te voeren, waarover meteen prijsafspraken worden gemaakt. Je moet de bouwheer wel overtuigen van die aanpak. Ook voor de andere bouwpartners is het aanpassen geblazen. Veel architecten en aannemers zijn bijvoorbeeld niet gewend om in bouwteam te werken, wat toch een bepaalde attitude vergt.”

 

"Ken je beperkingen, bepaal je profiel en identiteit en ga voor een professionele samenwerking."

~ Filip Declercq

 

Kristof Uytterhoeven: “Het probleem is dat de integratie binnen dergelijke samenwerkingsvormen toch minder ver kan gaan dan wat vanuit organisatorisch standpunt wellicht wenselijk is. Je kunt een D&B samenwerkingscontract creëren met een uniek aanspreekpunt, maar finaal behoudt elkeen zijn eigen taken, verantwoordelijkheden en financiële vergoedingen. Dat staat haaks op het streven om alle knowhow in het begin van het project te concentreren.”

 

Patrick Lootens: “Ik vind wel dat we onze huidige onafhankelijkheid moeten kunnen bewaren, want we vervullen toch een andere rol dan de aannemer. Daarom pleit ik voor een aanpassing van de wet.”

 

Kristof Uytterhoeven: “Ik denk inderdaad dat we de absolute onverenigbaarheid moeten laten varen en ons moeten concentreren op het begrip onafhankelijkheid. Belangrijk is de vraag welke belangen de architect moet verdedigen, en hoe je belangenconflicten kan voorkomen.”

 

Bart Anthonissen: “Volgens mij is er zeker een gemeenschappelijk belang, waarvoor de architect sterk kan meedenken met de investeerders en aannemers. Maar daarnaast mogen we het algemeen belang, het bewaken van het goede fatsoen, niet uit het oog verliezen. Daarvoor moeten we onze onafhankelijkheid kunnen inroepen, vrij van enige druk.”

 

Filip Declercq: “Volgens mij valt het begrip onafhankelijkheid samen met professionaliteit. Wij architecten zijn toe aan nederigheid en zelfkennis. We moeten beseffen dat we niet alles kunnen en dat er veel soorten architecten bestaan. Ken je beperkingen, bepaal je profiel en identiteit en ga voor een professionele samenwerking. We zijn allemaal schakels in een ketting. Elk zijn vak, daar draait het vandaag allemaal om.”

 

Patrick Lootens: “Maar de architecten zijn wel de paria’s van heel dat teamgebeuren. Als enige partij die ook soft values moet verdedigen, zijn wij de zwakste schakel. Resultaat: wij leveren hoe langer hoe meer inspanningen voor een slinkende vergoeding. Nog veel erger is het gebrek aan respect. Het is de hoogste tijd voor een oproep aan alle andere partijen dat het blazoen van de architect dringend moet worden opgekrikt. Ik begrijp dat overheden niet zomaar een opdracht kunnen toekennen aan een architect, maar de huidige praktijk van offerteaanvragen is onaanvaardbaar. Alleen al het woord overigens: kennen jullie een aannemer die gratis een fundering giet als offerte? Neen, wij moeten keihard op tafel slaan en pleiten voor een cultuuromslag bij de overheid. Pas als zij het goede voorbeeld geeft, kunnen wij de correcte aanpak vertalen naar onze private opdrachtgevers. Dat zeg ik vooral vanuit een sociale bekommernis, want wij werken ons allemaal regelrecht naar een burn-out.”

 

Didier De Buyst: “Iemand heeft een Nobelprijs economie gekregen voor de vaststelling: there is no such a thing as a free lunch. Als architecten gratis moeten werken voor een wedstrijd, staat daar een maatschappelijke kost tegenover die veel hoger ligt dan het uitgespaarde ereloon.”

 

Filip Declercq: “De inspanningen die de deelnemers aan de wedstrijd voor het Guggenheim in Helsinki leverden, vertegenwoordigen een waarde die gelijk is aan het bouwbudget. Economisch is dat waanzin. In feite bestaat daar een heel eenvoudige oplossing voor. De orde zou elke architect die gratis of voor een habbekrats een hoop werk levert voor een wedstrijd, een fikse boete moeten opleggen. De deontologie schrijft immers voor dat wij een redelijk honorarium moeten vragen om onze taken correct te kunnen uitvoeren.”

 

Nood aan een beter selectieproces

 

De manier waarop ontwerpers worden geselecteerd voor overheids- en soms ook andere opdrachten is aan een serieuze herijking toe, vinden de gesprekspartners.

Patrick Lootens: “Ik ben niet per definitie gekant tegen wedstrijden. Maar als men ons een schetsontwerp vraagt, komt dat neer op 10% tot 15% van ons werk. Wie dat nodig heeft om zijn selectie te kunnen maken, moet daarvoor betalen. Wie dat niet kan of wil, moet een lichtere selectieprocedure hanteren die minder inspanningen vergt van ons.”

 

Filip Declercq: “Het probleem is dat men vandaag overwegend een project kiest, terwijl je eigenlijk een optimaal team zou moeten samenstellen met het oog op een goed procesverloop. Kijk naar wat de partners al hebben gerealiseerd in plaats van je te laten verleiden door een mooi plaatje.”

 

Kris De Langhe: “Via de gunningscriteria kun je de selectie van de partners perfect sturen.”

 

Kristof Uytterhoeven: “In een offerteaanvraag kan je inderdaad allerlei criteria opnemen, maar als het leeuwendeel van de punten naar het ereloon gaat, dreigen die andere criteria naar de achtergrond te verdwijnen.”

 

Bart Anthonissen: “Het kan nochtans anders. Recent kregen we een aanbesteding voorgelegd waarin 20% van de punten op het ereloon was vastgelegd, met een vork waartussen je moest blijven. Voor de rest werd een visienota gevraagd en een voorbeelddossier om je aanpak te illustreren. Het proces, de capaciteiten en de aanpak waren daar veel belangrijker dan het plaatje. Een euvel van wedstrijden dat nog niet is genoemd, is het gebrek aan interactie. Een project komt maar tot stand door in dialoog te gaan, opmerkingen te verwerken en stapsgewijze verder te gaan.”

 

Didier De Buyst: “Een blik over de muur van de industrie kan leerrijk zijn. Hoe bouwt men daar een nieuwe raffinaderij van 1 tot 2 miljard euro? Meestal wordt intern een voorontwerp gemaakt. Daarna worden de front-end en de basic engineering over het algemeen uitbesteed op regiebasis. Grote spelers kunnen een uurtarief indienen, en dan wordt afgewogen welke meerwaarde daar tegenover staat. Daarna wordt er ofwel een engineering contract afgesloten voor de detailed engineering en uitvoering, of krijgt een studiebureau een mandaat om, veelal op uurbasis, aannemers en andere uitvoerders te zoeken en het project te bouwen. Een pak efficiënter dan de manier waarop de overheid hier een iconisch gebouw realiseert. Maar de private sector werkt natuurlijk met eigen centen en de overheid met het geld van de belastingbetaler.”

 

Op zoek naar een gepast takenpakket

 

Een andere vraag is welke rol de architect kan of moet opnemen binnen al die nieuwe ontwikkelingen.

Filip Declercq: “Het probleem is dat wij met 14.000 in dezelfde vijver vissen, terwijl we kopje onder gaan in een buyer’s market waar de opdrachtgever ons ereloon kan bepalen. Eindgebruikers die nog zelf investeren in een eigen gebouw, zijn dun gezaaid. Daardoor zijn gebouwen financiële producten geworden, met alle gevolgen van dien wat het respect voor en de erelonen van de architect betreft. In feite zouden we ons ereloon moeten berekenen op de verkoopwaarde en niet op de bouwwaarde. De enige uitweg is dat we afstappen van onze klassieke rol. Laat ons gewoon komaf maken met het monopolie.”

 

Didier De Buyst: “Ik ben fundamenteel tegen elke vorm van monopolie. Essentieel is dat de overheid kwaliteitsvol onderwijs organiseert. Op basis van goed gedefinieerde eindtermen kan men dan een diploma uitreiken waaraan een titelbescherming is verbonden. De afschaffing van het monopolie kan ertoe leiden dat het beroep zich herpositioneert naar de plaats waar het zich zou moeten bevinden. Nu zitten architecten helemaal onderaan in de waardeketen. Niet voor niets zeg ik mijn studenten altijd: als je geld wil verdienen, zit je in de verkeerde faculteit, dan moet je kiezen voor rechten of handelsingenieur. Door het monopolie af te schaffen, zal het volume aan werk misschien kleiner worden, maar de marge zal groeien. Vandaag is de architect een volumespeler die mikt op de 1%-marge. Zodra je een paar wedstrijden verliest of wat tegenslag hebt, beland je in de rode zone. Daarom evolueer je beter naar een positie waar het volume kleiner is maar de toegevoegde waarde groter.”

 

Kristof Uytterhoeven: “De vraag is welke competenties de architect heeft, waar hij optimaal kan spelen en welke zaken hij aan specialisten moet overlaten, zonder te suggereren dat hij daarvoor dan geen inbreng meer zou hebben. De Europese wetgeving kijkt alleen naar de titel en de opleiding voor de uitoefening van het beroep. In de meeste Europese landen bestaat er geen monopolie. In Frankrijk moet de architect verplicht tussenbeide komen in de ontwerpfase tot aan de stedenbouwkundige vergunning. Verder moet hij de mogelijkheid krijgen om te zien of de uitvoeringsplannen afgestemd zijn op zijn ontwerp. Desgewenst mag hij meer doen en zich bijvoorbeeld specialiseren in de controle op de uitvoering.”

 

Patrick Lootens: “Het ontwerp is inderdaad uniek in ons takenpakket en wordt zwaar onderschat. Wat het precies inhoudt, valt ook moeilijk uit te leggen aan niet-architecten. De piste van de architect-ontwerper is wellicht zinvol, maar ontwerpen omvat ook een technische dimensie. In Vlaanderen hebben architecten bovendien een grote kennis opgebouwd in het opvolgen van een bouwproces van a tot z. Dat alles uit elkaar halen, zou betekenen dat ik driekwart van onze huidige activiteiten zou moeten afsplitsen. Anderzijds klamp ik mij niet mordicus vast aan het monopolie. Zonder dat monopolie worden we waarschijnlijk veel meer ingeschakeld omwille van onze competenties en meerwaarde.”

 

Filip Declercq: “We moeten het huidige keurslijf afgooien en doen waar we ons goed bij voelen. Waarom zouden architecten niet aan projectontwikkeling doen, zolang er maar niet wordt ingeboet aan kwaliteit? Kies als bureau je skills, ontwikkel die, breid ze eventueel uit door jonge mensen aan te trekken en screen de markt op opdrachtgevers die je daarvoor correct willen vergoeden. Maar blijf niet allemaal in diezelfde vijver vissen.”

 

Didier De Buyst: “De nadruk ligt in de opleiding veel te veel op architectuurkennis en cultuur, terwijl dat niet de taak van de architect is. Hij moet voldoende technische bagage meekrijgen, zonder daarom een expert te zijn in al die domeinen. Belangrijk is dat hij voldoende begrip van en inzicht in die domeinen heeft om ze te kunnen integreren. Dat vergt een aantal vaardigheden die tot op heden zeer weinig werden bijgebracht. Een tiental jaar geleden heb ik de opleidingsraad van UHasselt voorgesteld om in het laatste jaar architectuur een vak ‘inleiding tot de bedrijfskunde’ te organiseren. Ik heb de kans gekregen om dat van nul op te bouwen. In plaats van een theoretisch blokvak wou ik de tweedejaars masters praktisch meegeven hoe een bedrijf functioneert, hoe mensen samenwerken, hoe de financiering van een vastgoedproject in elkaar zit. Daartoe heb ik in samenwerking met BDO revisoren als exameninstrument een businessgame uitgewerkt waar studenten met elkaar in competitie gaan voor een bestaande praktijkcase die geanonimiseerd wordt aangereikt door vastgoedontwikkelaar Matexi. De studenten moeten een haalbaarheidsstudie maken, een financiële analyse uitvoeren, een Internal Rate of Return en een Net Present Value berekenen, de politieke haalbaarheid afwegen en hun bevindingen presenteren aan de jury alsof wij het investeringscomité zijn. In die jury zitten revisoren, mensen uit de vastgoedsector, eventueel vertegenwoordigers van bevaks en dergelijke meer. De studenten moeten de terms & conditions onderhandelen alsof het echt is en de finale winnaar gaat naar huis met 500 euro, een unicum voor een universitair examen. Zo trachten wij de studenten binnen een beperkte tijdspanne kennis bij te brengen die ze anders ontberen. Wij maken geen financiële experts van hen, maar zorgen ervoor dat ze weten waarover het gaat als ze aan tafel zitten met een promotor en aannemer.”

 

Foto: Evi Polak

Bronnen
  • NAV News