Zoals geweten was ondergrondse infiltratie voorheen de standaard, terwijl er nu volop ingezet wordt op bovengrondse infiltratie. Uit de vele vragen van architecten blijkt dat bovengrondse infiltratie echter vaak een probleem vormt. We merken dat de regelgeving de creativiteit aan banden legt en dat sommige vergunningverlenende overheden zeer weigerachtig staan tegen het toestaan van afwijkingen. Hieronder staan de meest voorkomende obstakels opgesomd, aangevuld met ons advies om die (enigszins) te overkomen.

Vooropgestelde diepte ontoereikend

Op een volledig vlak nieuwbouwterrein is het moeilijk om regenwaterafvoeren onder een gebouw te voorzien, zeker indien er rekening moet gehouden worden met een dik vloerpakket om te voldoen aan de huidige energieprestatieregels van gebouwen. Hierdoor is de vooropgestelde diepte van 50 centimeter die je mag rekenen voor het infiltratieveld vaak ontoereikend.

  • Let wel: je dient die diepte niet te rekenen vanaf de 0-pas van het gebouw, maar vanaf het maaiveld in de omgeving van het infiltratieveld. Overigens mag je ook rekenen naar het toekomstige ontworpen maaiveld. Hierdoor kun je al enkele centimeters winnen.
  • Regenwaterafvoeren hoeven bovendien niet op vorstvrije diepte te worden voorzien zolang ze volledig kunnen leeglopen.

Met deze twee toevoegingen wordt het al iets gemakkelijker om de vooropgestelde niveaus te halen.

Motiveren ondergrondse infiltratie

Kan het infiltratieveld niet bovengronds, dan dien je een gemotiveerde afwijking aan te vragen. Maak je aanvraag zo duidelijk mogelijk: duid aan waarom je wil afwijken en leg dit uitvoerig uit aan de vergunningverlenende overheid. Motiveer je verzoek met behulp van zo veel mogelijk informatie, zoals de aanduiding van de hoogtepassen, het niveau van de afvoeren, foto’s van bestaande leidingen en putten (waarbij je het niveau eventueel staaft met een plooimeter), … Er zijn in het aangepaste technisch achtergronddocument toevoegingen aangebracht over het moment en de manier waarop je het aanvragen van afwijkingen om een ondergrondse infiltratie te voorzien dient te motiveren (zie GSV Hemelwater TA pagina 51, H 4.7.7).

Samengevat komt het erop neer dat een afwijking kan:

  • Als er enkel een bovengronds systeem geplaatst kan worden als het water gepompt moet worden.
  • Als er door wettelijke randvoorwaarden geen ruimte is om een bovengrondse infiltratievoorziening aan te leggen.
  • Als er door de bestaande context geen ruimte is om een bovengrondse infiltratievoorziening aan te leggen.

Zorg er ook zeker voor dat je afwijkingsaanvraag de volgende punten bevat:

  • Een motivatie waarom er niet bovengronds geïnfiltreerd kan worden. Dit kan zeer divers zijn.
  • Een uitleg dat er is nagegaan om de infiltratievoorziening bovengronds te voorzien en waarom het niet kan. Toon ook hoe je zoveel mogelijk gebruik maakt van waterdoorlatende verhardingen. Zo laat je duidelijk blijken dat je de infiltratievoorziening niet zomaar ondergronds voorziet.
  • Indien er een ondergrondse voorziening dieper dan 50 centimeter voorgesteld wordt, dient de GHG (Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand) bepaald te worden conform één van de voorgeschreven werkwijzen uit de code van goede praktijk. Enkel het volume boven de GHG telt. Een beschrijving van de werkwijze is zeer wenselijk. Meer info en data vind je hier.
  • Toon aan of beschrijf welke voorbehandeling je voorziet, voor zowel drijvende stoffen als bezinkbaar materiaal.
  • Beschrijf ook welke inspectiemogelijkheden er voorzien zijn en hoe je de ondergrondse infiltratiezone kan reinigen, inclusief welke openingen en doorgangen er voorzien zijn om dit mogelijk te maken.
  • Geef het volume van de ondergrondse voorziening mee en leg uit hoe die achteraf gecontroleerd kan worden.
  • De noodoverloop van de infiltratie is bij voorkeur zichtbaar, bijvoorbeeld door hem onder een rooster te plaatsen. Voor een eengezinswoning doe je dit best zonder dat hier hulpmiddelen voor nodig zijn.

Wanneer er ondergrondse infiltratievoorzieningen gepland zijn, wordt er verwezen naar de richtlijnen van de PTV-800. Die bevatten nuttige info voor de plaatsing van verschillende soorten infiltratievoorzieningen voor de goede werking van het systeem.

Het in mindering brengen van de 30 m² bij het plaatsen van een regenwaterput

De regelgeving voorziet dat elke overdekte constructie afzonderlijk bekeken moet worden als een gebouw met één woning, een meergezinswoning of een ander gebouw zonder woongelegenheid. Een uitzondering is de klassieke eengezinswoning: voorzie je hier bijvoorbeeld een losstaande garage, dan moet je geen bijkomende hemelwaterput voorzien als er al een hemelwaterput aanwezig is. Let wel: het hemelwater dat afvloeit van deze losstaande constructie dient naar de hemelwaterput te worden geleid, tenzij het afwatert naar de omgeving. Ook voor woningen met een inpandig kantoor wordt de regelgeving van de klassieke eengezinswoning gevolgd. In deze gevallen kan er dus maar eenmalig 30 m² in mindering worden gebracht.

Bij woningen met een afwaterende dakoppervlak van 200 m² of meer en met maximaal 4 slaapkamers is een hemelwaterput van 10.000 liter voldoende. Je mag uiteraard altijd een grotere put voorzien.

Bij meergezinswoningen moet je minimaal één woongelegenheid aansluiten per 5.000 liter water. Heb je te maken met een meergezinswoning met 20 woongelegenheden en een berekend hemelwaterputvolume van bijvoorbeeld 42.000 liter, dan dien je minimaal 8 woongelegenheden aan te sluiten. In dit voorbeeld bedraagt het afwaterende dakoppervlak 420 m². Dat betekent dat je 8 x -30 m² in rekening mag brengen om het infiltratieveld te bepalen. Dat is dus 240 m² van de 420 m² die je in mindering mag brengen. Bijgevolg mag het infiltratieveld berekend worden op 180 m². De grootte van de hemelwaterput moet in verhouding staan met het vooropgestelde verbruik. Zo kan het in dit voorbeeld niet de bedoeling zijn om 15 woongelegenheden aan te sluiten op de put met als doel geen infiltratieveld meer te moeten voorzien. Dit zal niet aanvaard worden.

Groendaken (met een bufferend vermogen van 50 liter/m²) tellen niet mee in het bepalen van het volume van de hemelwaterput indien ze niet naar de hemelwaterput afvoeren. Je mag er altijd voor kiezen om deze daken wel aan te sluiten op de hemelwaterput, dan breng je de helft van de afwaterende dakoppervlakte in rekening voor de bepaling van de hemelwaterput.

De regularisatie van gebouwen of delen van gebouwen

Bij regularisatieaanvragen dien je in principe te voldoen aan de nieuwe GSV Hemelwater. Je definieert best wat er juist geregulariseerd moet worden. Afhankelijk van de situatie is een voorafgaand overleg met de vergunningverlenende overheid best wel nuttig. Bij het regulariseren van een deel van het gebouw is het enkel het te regulariseren deel van het gebouw dat onder de GSV Hemelwater zal vallen. Dit kun je meestal beschouwen als een uitbreiding en/of een verbouwing. Dan dien je de regelgeving zo toe te passen voor de regularisatie. Let wel: bij veel oudere gebouwen werden opritten en terrassen veelal niet op de plannen getekend. De vergunningverlenende overheid beschouwt deze verhardingen dan soms ook als niet vergund. Daarom moet je ze ook betrekken bij de berekening van het infiltratieveld.

Niet-waterdoorlatende verhardingen

Niet-waterdoorlatende verhardingen die rechtstreeks afwateren in de omgeving – of ze nu een helling groter of kleiner dan 2% hebben – hoeven ook niet te worden meegerekend in het infiltratieveld zolang deze een zone van 25% van de afwaterende oppervlakte hebben om in af te wateren. Deze zone duid je best aan op de plannen.

Je moet ingelogd zijn om deze pagina te kunnen raadplegen.

Login

Nieuwe account aanmaken?

KS0040

Koen Vandewalle

Architect en waterexpert

Architect KVDW

Gerelateerde artikelen