De timing en de duur, de evaluatiemethodes, de statuten, de verloning: het debat over de architectenstage kent verschillende hete hangijzers. We leggen ze voor aan Nikolaas Martens, medezaakvoerder van Martens Van Caimere Architecten, en Arno Huylebroeck, die zijn stage bij Bob McMaster Architecten in oktober 2023 beëindigde en er nu als freelancer aan het werk is. Beide architecten blikken terug op fijne ervaringen met stages – Martens ziet zijn stagiairs meestal doorgroeien naar een vaste functie binnen het team en heeft er ook vandaag zes in dienst – maar weten tegelijk dat er nog veel verbetermarge is.

Verantwoordelijkheid

Arno, je stage-ervaringen liggen nog fris in het geheugen. Wat is je het meest bijgebleven?

Arno Huylebroeck: “Het werk op mijn eerste stageplek beantwoordde minder aan mijn verwachtingen, maar op mijn tweede stageperiode kijk ik met een zeer tevreden gevoel terug. Ik mocht er meteen een groot project opvolgen, in nauw contact met de zaakvoerders, met daarnaast een reeks kleinere taken die me de kans gaven om snel vooruitgang te boeken. Het was erg leerrijk om zelfstandig keuzes te mogen maken en concepten uit te denken.”

Van in een vroeg stadium kansen en verantwoordelijkheid geven, is dat ook bij Martens Van Caimere Architecten een belangrijk punt?

Nikolaas Martens: “Absoluut. Architectenbureaus die duurzaamheid hoog in het vaandel dragen, moeten ook een duurzaam bureaumanagement nastreven. Dat doe je door elke stagiair als een volwaardig individu te zien en binnen je werking een omgeving te scheppen waarin dat individu zich kan ontplooien. Verantwoordelijkheden geven, is daar zeker een facet van en vertrekt vanuit het besef dat stagiairs meer zijn dan jongeren die je bureau vervoegen om bij te leren. Ze kunnen andere kwaliteiten en invalshoeken aanbrengen en zo echt een verrijkende factor vormen.”

Arno Huylebroeck: “Dat lijkt me inderdaad de juiste manier om als bureau met stagiairs om te gaan: een context creëren waarin ze hun sterktes maximaal kunnen inzetten en tegelijk nieuwe kennis kunnen opdoen of vaardigheden kunnen aanleren. Bovendien lijkt zo’n insteek me een goed startpunt van een passend antwoord op veel van de huidige problemen of uitdagingen die de stage kenmerken.”

De stagiair als alleskunner?

Een van die grote vraagstukken heeft te maken met de timing van de stageperiode. Zou een stage tijdens de studies, zoals bij de meeste andere opleidingen, een betere zaak zijn?

Nikolaas Martens: “We kunnen niet rond het feit dat het om een eerder theoretische opleiding gaat. Je leert er probleemoplossend denken en de kneepjes van het ontwerpvak. Maar als je later in het werkveld terechtkomt, dringen zich nog andere noodzakelijke skills op, zoals omgaan met opdrachtgevers of aannemers en werken in teamverband. Een stage tijdens de opleiding zou een snellere toetsing met de realiteit van het beroep betekenen. En misschien zelfs wat latere ontgoochelingen kunnen vermijden.”

Arno Huylebroeck: “Ik ben geen voorstander van een stage tijdens de opleiding. Wel besef ik ten volle dat een academische opleiding je niet echt voorbereidt op een beroep, laat staan op dat van ons, en dat de economische wetmatigheden voor een plotse reality check kunnen zorgen. Tegelijk merk ik dat velen zelfs niet meer aan de stage beginnen, omdat ze er resoluut voor kiezen om bij een studiebureau of in de culturele sector aan de slag te gaan – wat natuurlijk ook prima is.”

“De kern van het probleem schuilt voor mij in hoe we als sector de stage percipiëren. Wettelijk verwachten we dat een stagiair alles kan en denken we dat het mogelijk is om alles op twee jaar tijd te leren. Maar zelfs de doorsnee verbouwing rond je niet zomaar binnen de twee jaar af, door vergunningsprocedures en omdat alles zodanig technisch is geworden. En ook het idee van de architect als alleskunner strookt niet met de realiteit, waarin specialisatie en samenwerking toch aan belang winnen.”

"Het huidige systeem is een loterij. Je potentiële leercurve is sterk afhankelijk van je stageplek" ~ Arno Huylebroeck

Welke gevolgen heeft dat voor de stagiair?

Arno Huylebroeck: “Het huidige systeem is een loterij. Je potentiële leercurve is sterk afhankelijk van je stageplek en de periode waarin je begint. Zijn er net aanbestedingen geweest? Dan heb je pech. Is er net een voorontwerp aangevat en kan je tussendoor ook een paar kleine projecten oppikken om snel veel kennis op te doen? Dan heb je geluk. Bovendien kunnen we hier niet echt spreken van een eerlijke beoordelingsbasis.”

Nikolaas Martens: “Inderdaad, zowel qua leercurve – ik zit geen twee, maar vijftien jaar in het vak en ben nog allesbehalve volleerd – als qua beoordeling is zo’n kwantitatieve benadering niet optimaal. Elke stagiair bij aankomst de perfecte werf voorschotelen, is trouwens evenmin realistisch vanuit bureau-oogpunt. Misschien moeten we wel naar een kwalitatieve insteek evolueren, weg van de evaluatiechecklist, waarbij je na een stage presenteert wie je geworden bent als architect.”

Bieke Bruggeman HR DSC 9835

© Bieke Bruggeman

Naar een kwalitatieve benadering

Hoe kan zo’n kwalitatieve aanpak eruitzien?

Arno Huylebroeck: “We hoeven het warm water niet uit te vinden. De Nederlandse praktijkervaringsperiode komt ongeveer overeen met onze stage, zij het dat zo’n traject veel intensiever is. Als stagiair stap je in een kleine poule met lotgenoten, met wie je periodiek samenkomt om van gedachten te wisselen. Je houdt ook een uitgebreid logboek bij, met daarin al je activiteiten en tevens de waarom achter je beslissingen. Na die twee jaar ga je in gesprek met je begeleider – een gesprek van twee uur, niet van een kwartiertje. Daarin wordt niet enkel gepolst naar wat je geleerd hebt, maar ook naar wat je nog moet leren en naar de visie die je hebt op je rol als architect. Zo bekom je inderdaad een kwalitatieve meetmethode om te bepalen of iemand effectief klaar is.”

Nikolaas Martens: “Het zou ook de perceptie van de stage aan werkgeverskant veranderen, en bij uitbreiding de wederzijdse verwachtingen. Waar stagiairs nog al te vaak gezien worden als goedkope werkkrachten met slechte statuten, ideaal voor wedstrijden en indien nodig snel af te serveren, gaat het bij een kwalitatieve aanpak toch veeleer om een duurzame investering. Als je mensen een aangenaam kader biedt waarin ze kunnen bijleren maar vooral hun kwaliteiten kunnen benutten en aanscherpen, is de kans groot dat ze aan boord blijven en je samen een mooi, langdurig verhaal kan schrijven.”

“Iemand heeft ooit beslist dat het twee jaar moet zijn, en nu volgen we al vijftig of zestig jaar slaafs deze regeltjes” ~ Nikolaas Martens (Martens Van Caimere Architecten)

Een kwalitatieve benadering valt moeilijk te rijmen met de vaste termijn van twee jaar. Moet die duur niet gewoon flexibeler?

Nikolaas Martens: “Ik ben allergisch voor zulke in steen gebeitelde tijdsbepalingen, die eigenlijk niets zeggen. Iemand heeft ooit beslist dat het twee jaar moet zijn, en nu volgen we al vijftig of zestig jaar slaafs deze regeltjes. Het is hoog tijd om de formule te herdenken, vanuit de huidige situatie en noden.”

Arno Huylebroeck: “Als we stagiairs niet meer zien als passanten maar als architecten die in een bureau aan de slag gaan als volwaardige medewerkers en vervolgens doorgroeien, dan moeten we ons de vraag stellen of die meting na twee jaar überhaupt nodig is. Ook omdat iemand zich kan specialiseren in pakweg bouwen met ecologische materialen, en dus nooit kennis opdoet rond bouwen met beton. Is die persoon daarom een minder goede architect?”

“Wel zie ik een belangrijk onderscheid tussen twee groepen. Sommigen hoeven geen verantwoordelijkheid en willen zich gewoon inzetten voor een bureau, maar anderen bouwen graag een eigen filosofie uit en zetten liefst zelf hun handtekening. Voor hen is een stage van twee jaar ontoereikend. Binnen een flexibeler, kwalitatief systeem zou ook een facet ondernemen en een facet projectmanagement kunnen bestaan. En nog een voordeel: als minder architecten stage lopen, kunnen ze rekenen op een betere begeleiding door de Orde van Architecten.”

Flexibiliteit over de hele lijn

In sommige landen zijn er geen verplichte stages, maar volgt na een eerste periode in het werkveld een examen. Is dat een idee voor die eerste groep?

Arno Huylebroeck: “Bij mensen die zich toeleggen op een zeer gespecialiseerd topic, kan je misschien pas na vijf jaar zeggen dat ze voldoende expertise hebben opgebouwd om er compleet zelfstandig mee aan de slag te gaan. Maar ik denk niet dat het hun doel is om een papiertje van de Orde van Architecten te ontvangen om te bewijzen dat ze het kunnen. Dat doen ze wel op basis van hun praktijkervaring, kennis van zaken en opgeleverde projecten.”

Nikolaas Martens: “En opnieuw: door van bovenaf een reeks parameters vast te leggen, sluit je meer deuren dan je er opent. Stagiairs mondeling toelichting laten geven over hun ervaringen, lijkt me alleszins beter dan een in te vullen standaardexamen.”

Kortom: een pleidooi voor flexibiliteit over de hele lijn. En dus ook qua statuten? Hoort bij een duurzame bedrijfsvoering de mogelijkheid om voor een bediendestatuut te kiezen?

Arno Huylebroeck: “In de meeste bureaus gaan stagiairs gewoon als zelfstandige van start. Vaak ontbreken nog de kennis en de middelen om uit te zoeken hoe ze precies met bediendestatuten kunnen werken. Vanuit het standpunt van de student lijkt een zelfstandig statuut misschien wel interessant omdat het ruimte biedt om nog een centje bij te verdienen, maar zo kom je voor je het weet in een bedrijfslogica terecht, met een eigen bureau en plots de verantwoordelijkheid over een aantal medewerkers.”

Nikolaas Martens: “Parallel aan onze route naar duurzame schaalvergroting hebben wij expliciet de keuze gemaakt om ook het bediendestatuut aan te bieden. We leggen niets op, maar kijken in overleg wat de beste optie is. Die gesprekken zijn cruciaal, want studenten gaan er gewoon van uit dat ze als zelfstandige stage moeten lopen. Vaak schrikken ze ervan dat het ook anders kan. Door uitleg te krijgen over de persoonlijke risico’s en de werkelijke kosten die met een zelfstandig statuut gepaard gaan, en door het ook eens over de work-lifebalance te hebben, kunnen ze een weloverwogen beslissing nemen.”

Arno Huylebroeck: “Als ze weten wat de verschillende opties inhouden en als ze de keuze hebben, dan verkiezen de meesten ongetwijfeld een statuut met loonzekerheid, een vangnet bij ziekte en misschien een dertiende maand of maaltijdcheques boven een situatie waarin ze alles zelf moeten uitzoeken. Voor een bureau dat het op de juiste manier aanpakt, hoeft dat overigens niet duurder te zijn.”

Tot slot: de stageverloning. Was je daar tevreden over, Arno?

Arno Huylebroeck: “Ik denk dat niemand echt tevreden is over de barema’s. Maar het is slechts één onderdeel van een ruimere problematiek. Het gaat om heel de sector, om overheden en particulieren die het werk van de architect nog steeds onderwaarderen. Als de verloning over het algemeen te laag ligt, is het logisch dat stagiairs die problematiek ook ervaren.”

“Allerlei factoren spelen een rol in dit verhaal. De harde concurrentiestrijd bij overheidsopdrachten, het gebrek aan economische kennis binnen bureaus, maar ook de manier waarop je stagiairs inzet. Gebruik je hen naar hun kwaliteiten, of wring je hen in een keurslijf van zestig jaar oud, waardoor je zowel veel geld als hun motivatie verliest?”

Wout

Wout Ectors

Journalist

Spyke