In 1933 schreef Junichiro Tanizaki ‘Lof der Schaduw’. Dit essay over schoonheid vertrekt vanuit een reactie op de razendsnelle verwestersing van Japan vanaf 1868, nadat het land 260 jaar afgesloten was geweest van de rest van de wereld tijdens de Edoperiode. Volgens Tanizaki bedreigt het dan opkomende kunstlicht de schaduwen die de essentie vormen van de Japanse esthetiek. Traditionele tatamiruimtes worden gekarakteriseerd door gedimd licht. Grote dakoversteken en de engawa (de Japanse veranda) die de zomerse hitte moeten buitenhouden, weren het directe zonlicht, en door het rijstpapier van de shoji-schermen schemert diffuus daglicht. “Een Japanse kamer kan worden vergeleken met een schilderij in gewassen inkt, waarbij de shoji met papierpanelen de ruimte is waar de inkt het dunst is en de alkoof waar hij het donkerst is”, aldus Tanizaki. Hij beschrijft hoe de schoonheid van lakwerk, kamerschermen en zelfs Japanse vrouwen maar ten volle tot haar recht komt in het halfduister en hoe de Japanners uit noodzaak hebben geleerd om het spaarzame licht dat binnensijpelt in deze donkere ruimtes te versterken. Bladgoud heeft in traditionele Japanse architectuur niet enkel een esthetische functie, maar wordt gebruikt om het schaarse (kaars)licht te reflecteren. Kristal en zilverwerk hadden van oudsher bij ons overigens hetzelfde doel: het weerkaatsen van het kaarslicht door de kamer. ‘Lof der Schaduw’ is een absolute aanrader voor wie de Japanse esthetiek wil begrijpen, maar de invloed van het essay reikt verder dan dit.

De lessen van Tanizaki kwamen in me op toen ik enkele jaren geleden voor het eerst crematorium Polderbos in Oostende bezocht en er onlangs opnieuw was, voor een lezing door Richard Venlet die als beeldend kunstenaar bijdroeg aan het ontwerp. Het crematorium van OFFICE Kersten Geers David Van Severen en Venlet is een formidabele brok architectuur. De vele referenties waarmee het ontwerp is opgeladen prikkelen. Bij het eerste bezoek werd ik echter vooral getroffen door het daglicht dat overal binnenstroomt waardoor elke ruimte in het licht baadt. Het ontneemt de ruimtes de contemplatieve kracht die je bij een ceremonieruimte zou verhopen. Er is ook geen schaduw om in te verdwijnen – opwellende tranen gedijen beter in het halfduister. Ondanks de zithoekjes met zachte materialen en een slim afgescheiden familiekamer komt het hele gebouw onherbergzaam over, het verdriet kan nergens heen. Tadao Ando vatte in een filmpje over ‘Lof der Schaduw’ moderne helverlichte hoge ruimtes treffend: “Er is geen plaats voor het hart om te rusten.” Kan er te veel architectuur zijn?

Crematoria zijn complexe gebouwen, met tegenstrijdige programma’s. De industriële kant van de verbranding moet verzoend worden met de ingetogen zijde van het afscheid nemen. Het is een evenwichtsoefening waarbij efficiëntie algauw de overhand neemt. De context waarin je een crematorium voor het eerst ontdekt, kleurt ook de ervaring – het gebeurt in mijn geval zelden voor een afscheid. Mijn eerste bezoek aan het toen pas afgewerkte Crematorium Siesegem in Aalst was zelfs tijdens een Open Bedrijvendag. Er was een bezoekersparcours door het gebouw uitgestippeld: na een inleidende video in het auditorium werd de groep vlot via een buitendoorgang naar de verbrandingsruimtes met de spiksplinternieuwe crèmekleurige verbrandingsinstallatie geloodst. De efficiëntie van het bezoek zette het industriële karakter van het gebouw in de verf, hoewel er zeker ingetogen momenten in het gebouw van KAAN Architecten aanwezig zijn. Recent ging ik nog eens terug om de ondertussen afgewerkte buitenaanleg te zien. Het groene glooiende landschap dat landschapsarchitect Eric Dhont introduceerde sluit goed op de koffiekamers aan, maar de wijze waarop de grindparking tot tegen de voorzijde van het strenge gebouw reikt, versterkt de indruk van een industrieterrein.

Aalst

Aan de zijkant van het crematorium Siesegem (Aalst) raakt het glooiende landschap de koffiekamers. © Arnaud Tandt

Hoe anders is de inplanting van het crematorium Stuifduin in Lommel, een ontwerp van a2o architecten. Het is misschien wel de meest ingetogen benadering van alle Vlaamse crematoria, je stapt er door een zanderig decor tot in een binnentuin waar drie verschillende landschappen verknoopt worden in het hart van het complex. Ook het crematorium Hofheide van Coussée & Goris en RCR Arquitectes ligt in een prachtige omgeving, waar de contemplatieve buitenruimte een voorbode is voor de beleving binnenin. De zwaarte van het gebouw, door het roestbruine beton en de alomtegenwoordige duisternis, ondersteunt die van het moment. Het zenitaal licht dat langs de muren strijkt, versterkt de atmosfeer, zowel in de grote als de kleine afscheidsruimte. Klaas Goris vertelde tijdens zijn lezing ‘Breathing the shadow. How light shapes space’ hoe Tanizaki tot inspiratie had gediend. “Het licht is aanwezig door de duisternis”, aldus Goris. De kleine ruimte blijkt rouwenden het meest aan te spreken. In het midden van de ruimte hangt een vierkante betonnen koker met bovenin een daklicht, onzichtbaar voor de toeschouwers die langs drie zijden van deze koker zitten. Het zenitaal licht valt op de kist die centraal onder de koker staat. De gezichten van de familie op de eerste rij lichten op, de andere rijen zijn in het donker gehuld. Het licht tilt de essentie van het gebeuren uit de duisternis, de rest verdwijnt naar de achtergrond, ook de architectuur.

Lommel

Het toegangspad naar Crematorium Stuifduin (Lommel) loopt door een zanderig decor. © Arnaud Tandt

Hofheide 1

De kleine afscheidsruimte in Crematorium Hofheide. © Arnaud Tandt

Hofheide 2

Het spaarzame zenitaal licht strijkt langs de muren in crematorium Hofheide. © Arnaud Tandt

Arnaud Tandt is ingenieur-architect en journalist. In zijn columns voor NAV schrijft hij over wat hem raakt in de architectuur(wereld).

Arnaud

Arnaud Tandt

Ir.-architect en columnist